Dualisme en Mechanisisme

Dualisme en Mechanisisme

Dualisme en Mechanisisme

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden linken naar eerdere blogs of de woordenlijst van het RFT-woordenboek.

De komende blogs gaan over het doel van het functioneel contextualisme. Binnen het contextualisme is de waarheid afhankelijk van het doel. Iets is namelijk waar als het werkt voor een specifiek doel. Het functioneel contextualisme wordt niet geheel toevallig gekenmerkt door zijn doel: Gedrag beïnvloeden en voorspellen met nauwkeurigheid, bereik en diepte. Om het concept van ‘waarheid’ binnen het functioneel contextualisme goed te begrijpen, is het essentieel om dit doel te snappen.

Het functioneel contextualisme wordt gekenmerkt door zijn doel.

Om dit doel te doorgronden, zullen we het in deze en komende blogs uitgebreid behandelen. We beginnen met het verkennen van wat ‘gedrag beïnvloeden en voorspellen‘ precies inhoudt. In latere blogs zullen we dieper ingaan op het aspect van ‘nauwkeurigheid, bereik en diepte’.

Gedrag beïnvloeden wordt bemoeilijkt in de meest populaire stroming in de psychologie: de cognitieve psychologie. Om uit te leggen waarom dat zo is, moet ik wat vertellen over het mechanisisme en het Cartesiaans dualisme. Eerder hebben we al gezien dat de cognitieve psychologie gebaseerd is op het mechanisisme.

Het Cartesiaans Dualisme wordt ook wel lichaam – geest dualisme genoemd en hangt nauw samen met de wetenschapsfilosofie van het mechanisisme. Mocht je de eerdere blog over het mechanisisme nog niet gelezen hebben, dan raad ik je aan om dat eerst te doen. De blog van vandaag gaat over de relatie tussen het Cartesiaans Dualisme en het mechansisime.

Het dualisme van René Descartes (Cartesiaans Dualisme)

Het Cartesiaans Dualisme is vernoemd naar René Descartes. Descartes was een filosoof uit de 17e eeuw. Je kent hem misschien van de woorden ‘Ik denk, dus ik ben’ (Cogito ergo sum). Hij wilde graag weten hoe je iets zeker kon weten. Hij maakte het zichzelf wel moeilijk, want hij vond dat je in principe aan alles kon twijfelen. Je kan twijfelen aan het bestaan van wereld, aan het bestaan van God, aan het bestaan van de stoel waar je op zit, etc. Als je aan alles kan twijfelen, dan kan je dus nooit iets zeker weten.

Gelukkig had Descartes een oplossing: het enige waar hij niet aan kon twijfelen, was dat hij twijfelde. Op deze manier kon hij er zeker van zijn dat hij twijfelde en dat zijn ‘twijfelen’ bestond. Twijfelen was een gedachte, zo redeneerde hij. Dus, als twijfelen bestond, dan bestonden gedachten ook. En aangezien hij de denker was van zijn gedachten en gedachten waren echt, bestond hij, zo concludeerde Descartes. Daarom de uitspraak ‘ik denk, dus ik ben’. De geest of de ziel (voor Descartes hetzelfde) was hetgeen wat dacht. Voor Descartes was de geest echt.

De geest bestaat volgens Descartes.

Naast de geesteswereld had je de materiële wereld. Het lichaam was onderdeel van de materiële wereld. Descartes redeneerde dat de geesteswereld van een andere substantie gemaakt was dan de materiële wereld. Gedachten kon je namelijk niet doorsnijden in meerdere stukken en appeltaart of je vingers wel (dat laatste zou ik niet proberen, maar het kan wel). Dus materie en geest waren gescheiden en substantieel anders. De twee werelden waren zelfs zo anders dat er andere natuurwetten (lees: processen) golden voor de geesteswereld dan voor de materiële wereld.

Lichaam – Geest dualisme: De geesteswereld is gescheiden van de materiële wereld

Dit is het idee van het dualisme in een notendop: geest (of ziel) en lichaam (of materie) zijn afgescheiden werelden die beiden onafhankelijk van elkaar bestaan. Dit dualisme wordt ook wel lichaam – geest dualisme genoemd.

Nou zeg ik dat ze compleet gescheiden zijn, maar dat klopt net niet helemaal. Descartes was er namelijk wel van overtuigd dat de geest het lichaam kon beïnvloeden en andersom. Dit gebeurde volgens hem in de pijnappelklier, die hij ook wel de zetel van de ziel noemde. De pijnappelklier is een gedeelte van de hersenen, die ook wel epifyse wordt genoemd. Dus lichaam en geest zijn compleet gescheiden, behalve op één plek waar ze samen komen, in de pijnappelklier. Alleen daar vindt de interactie plaats tussen lichaam en geest.

Interactie vindt plaats in de pijnappelklier in de hersenen

Andermans geest is niet waar te nemen

Jouw geest is alleen direct waar te nemen voor jou. Anderen kunnen niet waarnemen wat je denkt (de gedachte: ik heb zin in een frietje, kan niemand anders waar nemen). Anderen kunnen wel waarnemen wat je lichamelijk doet (bijv.: praten, lopen, ademen). Wat je doet met je lichaam, is onderdeel van de materie. Wat je denkt, is onderdeel van de geest. Materiële dingen zijn wel direct waarneembaar voor iedereen, dingen van de geest zijn niet direct waarneembaar voor iedereen.

De geesteswereld van de ander is niet direct waar te nemen, de materiële wereld wel.

Achtergrond René Descartes

Waarom was dit idee zo populair? Lang voor Descartes had de kerk een geschiedenis waarin ze niet per se negatief stonden tegenover wetenschap. In de tijd van Descartes was dat anders, de katholieke kerk lag namelijk nogal onder vuur. Ten eerste was het Protestantisme net opgekomen. De protestanten vonden dat ze zelf mochten bepalen hoe ze de bijbel interpreteerden en hadden de katholieke kerk daar niet meer voor nodig. Daarnaast waren er wetenschappelijke bevindingen die de bijbel tegenspraken. Zo waren er meerdere ontdekkingen dat de zon niet om de aarde draait, maar de aarde om de zon. Met de komst van het protestantisme kwam de wetenschappelijke kritiek op de Bijbel niet zo goed uit. Die twee gebeurtenissen tegelijk zorgde ervoor dat de katholieke kerk bang was aan autoriteit te verliezen en reageerde daardoor fel op de wetenschappelijke kritiek.

René Descartes was zelf een Jezuïet en zeer geïnteresseerd in de wetenschap. Hij zat tussen twee werelden in die met elkaar in conflict waren. Descartes had hier een mooie oplossing voor: De ziel is het domein van de kerk en de materie is het domein van de wetenschappers. Die twee domeinen zijn toch gescheiden, dus hoeven de kerk en de wetenschap geen ruzie te maken over het domein van de ander. De kerk zegt niks over de wetenschap en de wetenschap zegt niks over de kerk.

De kerk ging over de geesteswereld en de wetenschap over de materiële wereld

Je kan het je een beetje voorstellen als twee kinderen die ruzie maken over een stuk speelgoed. Je deelt het speelgoed in tweeën, zet ieder kind in een hoek en zegt: “Ga maar met je eigen speelgoed spelen. Het speelgoed van de ander is niet belangrijk voor jou, geen ruzie meer maken.”

Wat je met de komst van Descartes ziet, is dat de wetenschap meer ruimte kreeg om onderzoek te doen. Onderzoek wat niet hoefde te passen bij de kerk en de bijbel. Er wordt ook wel gezegd dat de Verlichting begon bij René Descartes en het is zeker niet vreemd om dit zo te zeggen.

Dualisme en het mechanisisme

In een eerder artikel hebben we het mechanisisme als filosofische uitgangspunt al uitgebreid behandelt. Daarin zagen we dat het mechanisisme ervan uit gaat dat alles in het leven als een machine gezien kan worden. René Descartes dacht zelf ook dat de wereld werkte als een machine. Het Cartesiaans Dualisme en het mechanisisme sluiten dan ook naadloos op elkaar aan. Hieronder volgt nog een korte samenvatting van het mechanisisme, waarna we verder ingaan op hoe het samenhangt met het dualisme. 

Mechanisisme: de wereld werkt als een machine

Binnen het mechanisisme gaat men ervan uit dat alles in de wereld gezien kan worden als een machine. Een machine wordt gekenmerkt door een input, een verwerking en een output. De verwerking is gemaakt van verschillende onderdelen. Elk onderdeel heeft zijn eigen functie.

Je kan een theoretisch model maken van hoe je denkt dat de functies eruit kunnen zien. Zo een theorie zou je kunnen zien als de blauwdruk van de machine. In een blauwdruk worden ook de functies van een machine beschreven. Zo theoretisch model is een verklaring waarom de machine werkt zoals hij werkt.

Een theorie is als een blauwdruk

Als we een nieuw mechanisme tegenkomen in de natuur, dan weten we niet wat de functies zijn van de machine. Het mechanisme wordt als het ware zonder blauwdruk geleverd. Wel kunnen we de input en de output van het mechanisme waarnemen. En als we de machine uit elkaar halen kunnen we ook de verschillende onderdelen waarnemen. Maar de functies van de onderdelen kunnen we niet direct waarnemen, zelfs niet als we de machine uit elkaar halen.

De verwerking is dus zowel waarneembaar als niet waarneembaar. De fysieke onderdelen zijn waar te nemen en de functies van de onderdelen zijn niet waar te nemen. We kunnen wel theorieën verzinnen over wat de functies zouden kunnen zijn. En we denken dat de theorieën beter zijn als we meer weten over de onderdelen, de input en de output. Maar ondanks dat blijft het een gegeven dat de functies van de machine nooit direct waargenomen kunnen worden.

Fysieke onderdelen zijn wel waar te nemen, maar de functies van de onderdelen zijn niet waarneembaar.

Met behulp van onderzoek worden theorieën gemaakt over wat de functies zijn van de machine zouden kunnen zijn. Vanuit het dualisme is men van mening dat we de functies kunnen achterhalen door te kijken hoe de verschillende onderdelen in de machine werken en hoe ze de input verwerken tot de output. Tenminste dat is het idee.

Omdat we de functies zelf niet kunnen waarnemen, kunnen we ze eigenlijk ook niet verifiëren. De theorieën over de functies bevinden zich afgescheiden van de plek waar onderzoek gedaan wordt. Theorieën hebben betrekking op de niet waarneembare wereld en onderzoek op de waarneembare wereld. Op deze manier zijn theorie en onderzoek gescheiden van elkaar. We kunnen theorieën maken, maar ze nooit bevestigen of ontkrachten. Zodoende weten we eigenlijk niet wat de relatie is tussen onderzoek en theorie, tussen fysieke onderdelen en hun functie. Het zijn de filosofische aannames van het dualisme die ons verhinderen om deze relatie te kunnen weten.

Theorie en onderzoek zijn gescheiden werelden.

Dat we de functies van de machine niet kunnen waarnemen vormt een obstakel voor onderzoek. Door de machine en de onderdelen zelf te onderzoeken hopen de onderzoekers op een indirecte manier toch inzicht te krijgen in de functies. Anders gezegd: Doordat de functies niet waar te nemen zijn, hoopt men met onderzoek de werkelijke functies zo goed mogelijk te benaderen. Dit is heel belangrijk, in het dualisme is onderzoek altijd gericht op een benadering van de functies en kan men de functies van de machine of zijn onderdelen nooit werkelijk bewijzen of bevestigen. Een ander woord voor een benadering is een proxy.

Proxy’s

Proxy’s worden gebruikt als men niet direct hetgeen kan meten waar men in geïnteresseerd is. Men meet dan iets anders, waarvan men meent dat het een relatie heeft met hetgeen waarin men geïnteresseerd is.

Men heeft geen gegevens over inkomen

Bijvoorbeeld, men wil weten wat de inkomens zijn in Nederland, maar men beschikt niet over de directe gegevens van de inkomens van alle Nederlanders (bijv.: vanwege privacy). Wat men wel weet, is hoe duur het ongeveer moet zijn om in een bepaalde wijk te wonen en wijken hebben postcodes. Als je in een wijk of op een postcode woont met dure huizen, heb je waarschijnlijk ook een hoger inkomen en andersom. Hoeveel mensen in een bepaalde wijk of op een bepaalde postcode wonen, aan die gegevens is wel te komen.

Huizen op deze postcode zijn relatief duur

Wat er dan gedaan wordt, is dat men gaat kijken hoeveel mensen op een bepaalde postcode wonen, om zo de inkomens te schatten van de Nederlanders. Omdat men een relatie aanneemt tussen postcode en inkomen, kan men met postcodes onderzoeken hoeveel het inkomen van Nederlanders is. Omdat men de relatie aanneemt wordt ‘postcode’ een proxy voor ‘inkomen’. De postcode benadert het inkomen.

Een duur huis betekent waarschijnlijk een hoog inkomen

Binnen het Cartesiaans dualisme wordt de relatie aangenomen tussen lichaam en geest. Net zo wordt bij het mechanisisme de relatie aangenomen tussen de fysieke onderdelen van de machine en hun functies. Op basis van deze veronderstelde relatie worden proxy’s gebruikt als meetinstrument om de functies van de machine te meten.

De stippellijn relatie is een aanname, waarop proxy’s gebaseerd zijn.

Er is wel een belangrijk verschil tussen de proxy van het inkomen (postcode) en een proxy van een theoretisch proces (meeting in onderzoek). In principe kunnen we het inkomen wel kunnen waarnemen. We kunnen de relatie verifiëren tussen inkomen en postcodes als we dat zouden willen. We zouden bijvoorbeeld bij 100 mensen de relatie tussen inkomen en de huizenprijzen in hun postcodegebied verifiëren. Als de relatie klopt, dan kunnen we in de toekomst postcodes gebruiken om inkomen te meten. In het dualisme is de relatie tussen een theoretisch proces en een meeting niet te verifiëren, omdat de theoretische processen zelf nooit waarneembaar zijn. De proxy in het dualisme is dus altijd gebaseerd op een volstrekt hypothetische relatie.

Volgende blog

Het mechanisisme is ook de basis van de populairste en bekendste stroming in de psychologie: de cognitieve psychologie. Ook de cognitieve psychologie is gebaseerd op het dualisme. In de volgende blog zullen we zien welke consequenties het dualisme heeft op onderzoek en therapie in de cognitieve psychologie. Hierin zullen we ook dieper ingaan op beïnvloeden en voorspellen van processen en de rol van proxy’s bij de cognitieve psychologie.

Meer leren?

Wil je meer weten? Kom dan naar de cursus: Relational Frame Theory in de Praktijk of bekijk de 3-jarige opleiding voor Procesgerichte Interactieve Therapie. Er is ook een gratis webinar die je kan volgen, waarin je een introductie krijgt in Procesgerichte Interactieve Therapie.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hieronder steunen met een vrijwillige bijdrage.

 

Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden linken naar eerdere blogs of de woordenlijst van het RFT-woordenboek.

Eerder in deze reeks hebben we gezien dat de wetenschapsfilosofie van functioneel contextualisme ‘gedrag’ ziet als gedrag in context. Dat betekent dat men iets doet (gedrag) ten aanzien van waarmee men geconfronteerd wordt (context). Bijv.: Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag). In deze blog gaan we verder in op wat het Functioneel Contextualisme bedoelt met het woord ‘Functioneel’.

Gedrag heeft een functie

Vanuit het Functioneel Contextualisme gaat men ervan uit dat elk gedrag een functie heeft binnen de context. Bijvoorbeeld, een krant boven je hoofd houden in de regen doe je, omdat je het onprettig vindt om nat te worden. Het heeft als functie om niet nat te worden/droog te blijven.

Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag) om niet nat te worden (functie).

De functie van de krant boven het hoofd te doen is om niet nat te worden.

Bij het functioneel contextualisme is men niet zo geïnteresseerd in hoe gedrag eruit ziet (ook wel de topografie van het gedrag genoemd). Men is voornamelijk geïnteresseerd in de functies van het gedrag binnen de context. Twee gedragingen die hetzelfde eruitzien kunnen dezelfde functie hebben. Zo kan een paraplu omhoog houden je ook helpen om niet nat te worden in de regen. De paraplu omhoog houden en een krant boven je hoofd doen kunnen dezelfde functie hebben als het regent (context): namelijk vermijden om nat te worden. Vanuit het functioneel contextualisme is, in dit geval, een krant boven je hoofd en een paraplu boven je hoofd houden ‘hetzelfde gedrag’, ook al ziet het er anders uit. Het heeft namelijk eenzelfde functie binnen de context.

Beide gedragingen hebben dezelfde functie

Het kan ook zo zijn, dat twee gedragingen die hetzelfde eruit zien een verschillende functie kunnen hebben. Neem bijvoorbeeld alcohol drinken. Voor de een is dat iets wat gewoon gezellig is, de ander gebruikt het om er iets mee te vermijden (bijv.: een naar gevoel of een negatief zelfbeeld). We kunnen dus niet per definitie afleiden uit de vorm wat de functie is.

Verschillende functies

Gedrag kan verschillende functies hebben (Barnes-Holmes, Barnes-Holmes, & McEnteggart, 2020). Een van zulke functies is om iets aantrekkelijk te vinden (+). Zo vind ik zeilen heel fijn. Ik vind het aantrekkelijk om het te doen en om er aan te denken, ook het gevoel wat het bij me oproept, is fijn. Zo kan zeilen een contextuele factor zijn die voor mij doorgaans aantrekkelijk is.

We kunnen ook iets naar vinden, dat we willen vermijden. Bijvoorbeeld ik vind kaas heel vies, dat eet ik liever niet. Als dat op het menu staat ga ik kijken of ik iets anders kan krijgen. Alleen al de gedachte aan kaas, daar begin ik al vies van te kijken.

Vaak als we iets willen vermijden, dan is er ook iets aantrekkelijk waarmee we datgene kunnen vermijden. Laten we dit bekijken in ons voorbeeld met de man die een krant boven zijn hoofd houdt in de regen. De regen en de krant zijn beiden contextuele factoren van het gedrag van de man. De man vindt de regen onprettig, dat wil hij vermijden. Dit maakt de krant (contextuele factor) aantrekkelijk, want daarmee kan hij de regen vermijden. Dus in dezelfde overkoepelende context hebben we twee contextuele units met verschillende functies: (1) de regen is vervelend (-); (2) de krant is aantrekkelijk (+)

De regen wil deze man vermijden en de krant is aantrekkelijk

Niet alles wat aantrekkelijk is, is prettig. Het kan voorkomen dat zaken die we normaal gesproken als negatief of onprettig beschouwen, toch aantrekkelijk kunnen zijn. Zo is het voor depressieve mensen ‘aantrekkelijk’ om in bed te blijven liggen of voor een alcoholist ‘aantrekkelijk’ om veel alcohol te drinken. Zij kunnen tegelijk ook het vervelend vinden dat ze het doen. Dat iets aantrekkelijk is, betekent niet dat het altijd leuk vindt om te doen. Bij psychische klachten komt het vaker voor dat bepaalde dingen aantrekkelijk zijn in een samenspel om iets anders te vermijden (bijv. zichzelf of gevoelens).

 We zagen eerder dat gedachten en gevoelens ook context kunnen zijn. Die kunnen we net zo goed aantrekkelijk vinden of het liefst willen vermijden. Bijvoorbeeld, mensen vinden het aantrekkelijk om over zichzelf te denken dat ze intelligent zijn of knap zijn. Dat kunnen aantrekkelijke contextuele factoren zijn. Aan de andere kant kunnen mensen het naar vinden om te denken dat ze waardeloos zijn of slecht zijn. Dat zijn contextuele factoren die men vaak liever vermijdt.

Naast aantrekkelijk (+) en willen vermijden (-) is er ook nog de mogelijkheid dat de context neutraal is (0). Je hoeft het noch te vermijden en vind het ook niet aantrekkelijk. Meestal zijn dingen met neutrale functies niet bijzonder opvallend zijn voor ons.

Geschiedenis en functies

We hebben in de vorige blog gezien dat geschiedenis een belangrijke rol speelt in het Functioneel Contextualisme. De geschiedenis heeft ook een invloed op de functies van het huidige gedrag. Om dit duidelijk te maken pakken we terug op een voorbeeld* uit de vorige blog met Anneke en Pieter in de Bijenkorf. Het verhaal ging als volgt: 

Pieter is in een grote winkel, zo een winkel als de bijenkorf. Terwijl hij door de winkel loopt, hoort hij via de omroep dat er zo meteen het brandalarm wordt getest. Vlak nadat dit is omgeroepen loopt Anneke de winkel binnen. Anneke heeft een jaar geleden een grote brand op kantoor meegemaakt. Het was een nare ervaring, waarbij haar collega’s ernstige brandwonden hebben opgelopen. Ze was er zelf gelukkig goed van af gekomen, maar het heeft wel een indruk bij haar achtergelaten. Nu loopt ze deze winkel binnen, zonder dat ze heeft gehoord dat het brandalarm getest wordt.

Bij het horen van het brandalarm rent Anneke naar buiten. Pieter, daarentegen, loopt langzaam en fluitend de deur uit loopt. Hij was zojuist klaar met winkelen.

Het brandalarm heeft een andere functie voor Pieter, dan voor Anneke.

Het brandalarm heeft verschillende functies voor Pieter dan voor Anneke. Voor Anneke heeft het vermijdende functies en voor Pieter neutraal. De heftige reactie van Anneke komt, onder andere, doordat ze een jaar geleden (geschiedenis) een nare ervaring heeft gehad met een brand. De ontspannen reactie van Peter op het afgaan van het brandalarm komt, doordat hij zojuist (geschiedenis) gewaarschuwd is.

Taal en functies

Wat je in dit voorbeeld ook ziet, is dat niet alleen de geschiedenis, maar ook taal invloed heeft op functies van de context. Als er niet was gezegd door de omroepster, dat het om een test ging, dan was Peter misschien wel in paniek naar buiten gerend. Dan had het brandalarm misschien ook een vermijdende functie voor Pieter gehad. Door de boodschap van de omroepster heeft het brandalarm een andere functie voor Peter gekregen (van vermijden naar neutraal).

Door taal kunnen we dingen aan elkaar relateren. Dingen met verschillende functies, bijv.: Dit alarm (-) is niet gevaarlijk (0). Door deze zin worden ‘het alarm’ en ‘niet gevaarlijk’ aan elkaar gerelateerd en zodoende verandert de functie van het alarm van vermijden (-) naar neutraal (0). Dit is waarom praten met iemand helpt: door het relateren van woorden kan je de functies van je gedrag veranderen.

Dit is waar de Relational Frame Theory onder andere over gaat: hoe we met taal de functies van het gedrag kunnen beïnvloeden. Deze kennis kan zeer waardevol zijn in therapie.

Met iemand praten kan helpen de functies van het gedrag te veranderen

Functies in Therapie

Vanuit het Functioneel Contextualisme is men in therapie niet zo geïnteresseerd in hoe het gedrag eruitziet, de vorm of topografie van het gedrag (paraplu of een krant). Daarentegen is men geïnteresseerd in welke functie het gedrag heeft binnen de context en de leergeschiedenis van de cliënt. De vraag die centraal staat is: wat maakt dat iemand doet wat hij doet, gezien de context en de leergeschiedenis?

Dat vorm en functie niet altijd overeenkomstig zijn, maakt ook dat de DSM binnen het functioneel contextualisme niet bijster interessant is. De DSM is een categorisatie op basis van hoe gedrag het eruit ziet, maar zegt niet zoveel over de functie van het gedrag.

Vanuit de functioneel contextuele visie, is het doel van therapie om de functies van het gedrag zo veranderen, dat de functies van het gedrag ruimte geven aan de cliënt zelf. Vaak worden de functies voornamelijk bepaald door de geschiedenis van de cliënt (zoals in het voorbeeld met Anneke). Therapie is er op gericht om de functies minder door de geschiedenis te laten bepalen en meer door wat bij de cliënt zelf past. Bijvoorbeeld om Anneke te leren dat ze niet in paniek uit de bijenkorf hoeft weg te rennen als het brandalarm af gaat bij een test, terwijl ze eigenlijk leuk wil gaan shoppen.

Deze functies kan je als therapeut bijvoorbeeld veranderen door een andere context te creëren waarmee de cliënt geconfronteerd wordt, zoals we in een eerdere blog hebben gezien. Daarnaast speelt taal of relateren een belangrijke factor in het veranderen van de functies. Hoe je die functies precies kan veranderen is afhankelijk van wat de leergeschiedenis is geweest en hoe iemand nu over zichzelf denkt (het relateren). Dit laatste kan je inzichtelijk maken met behulp van de Relational Frame Theory.

Er is nog veel meer te vertellen over hoe functies en relateren precies samenhangen en welke invloed dit heeft op therapie. Hier kom we later nog uitgebreid op terug als we de Relational Frame Theory zelf gaan behandelen. Voor het zo ver is, wil ik in de volgende blogs graag nog wat interessante dingen vertellen over het Functioneel Contextualisme zelf.

Volgende blogpost

In een eerder artikel hebben we gezien dat het contextualisme een pragmatisch waarheidscriterium heeft: iets is ‘waar’ is als het werkt voor een doel. Zonder doel is er dus geen waarheid. Het Functioneel Contextualisme heeft ook een doel. Hoe dat doel er uit ziet en wat het betekent gaan we in de komende blogs zien.

Meer leren?

Wil je intussen zelf leren hoe je de functies van het gedrag kunt veranderen door taal? Kom dan naar de cursus: Relational Frame Theory in de Praktijk of bekijk de 3-jarige opleiding in Procesgerichte Interactieve Therapie. Er is ook een gratis webinar die je kan volgen, waarin je een introductie krijgt in Procesgerichte Interactieve Therapie.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hieronder steunen met een vrijwillige bijdrage.

 

Referenties

Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.
Barnes-Holmes, D., Barnes-Holmes, Y., & McEnteggart, C. (2020). Updating RFT (more field than frame) and its implications for process-based therapy. The Psychological Record70, 605-624.

*Het voorbeeld wat hier genoemd is, is geïnspireerd op het voorbeeld wat Dermot Barnes-Holmes (2000) gebruikt in zijn artikel ‘Behavioral pragmatism: No place for reality and truth.’

 

Eclecticisme: Alle wereldhypotheses op een hoopje

Eclecticisme: Alle wereldhypotheses op een hoopje

Eclecticisme: Alle wereldhypotheses op een hoopje

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gekeken naar de verschillende wereldhypothese die Pepper (1942) onderscheidt: Het animisme en het mysticisme waren volgens Pepper niet geschikt voor wetenschap. Het vormisme, organisisme, mechanisisme en contextualisme wel. We hebben gezien dat iedere wereldhypohese zijn eigen waarheid heeft. Hier wil ik nog even op terugkomen in deze blog en hoe dit samenhangt met het vermengen van wereldhypotheses.

Waarheid

Het is al een paar keer langsgekomen, maar ik wil het toch nog maar eens herhalen. Geen van de wereldhypotheses is beter dan de ander. Geen enkele is goed of fout. Zelfs de wereldhypotheses die geschikt zijn voor wetenschap, zijn niet per definitie beter of slechter, dan de wereldhypotheses die niet geschikt zijn voor wetenschap.

Om dit wat duidelijker uit te leggen, kan je de wereldhypotheses zien als spelletjes. Net zo als dat iedere wereldhypothese zijn eigen regels heeft voor of iets waar is of niet, heeft ieder spel zijn eigen regels voor wanneer iemand heeft gewonnen. Zo heb je bijvoorbeeld bij het kaartspel ‘pesten’ gewonnen als al je die eerste bent die al zijn kaarten heeft weggespeeld. En bij monopolie heb je gewonnen als je als laatste overblijft. Of je wint, is afhankelijk van welk spel je speelt. Er bestaat geen winnen of verliezen buiten het spelen van een spel.

Zo is het ook met waarheid en wereldhypotheses. Waarheid bestaat alleen binnen een wereldhypothese. Buiten de wereldhypotheses om bestaat geen waarheid. Je kunt dus niet zeggen dat een wereldhypothese fout, of beter of slechter is dan een andere wereldhypothese. Als we dat zouden doen dan zou er een waarheid buiten de wereldhypotheses zijn. Een waarheid, die meer waar is dan de waarheid van de wereldhypotheses zelf. Als dat zo is, dan zijn de wereldhypotheses overbodig. We zouden dan gewoon deze overkoepelende waarheid kunnen gebruiken en de wereldhypotheses bij het vuil zetten. Voor zover we weten bestaat deze waarheid niet.

Monopoly en Pesten zijn verschillende spelletjes met hun eigen regels

Wereldhypotheses mengen

Misschien denk je nu, wat nou als we alle wereldhypotheses samenvoegen (dat heet eclecticisme), dan bundelen we de kracht van iedere wereldhypothese. Dat klinkt in eerste instantie heel aantrekkelijk, maar dat kan op langere termijn problemen op leveren.

Het mengen van wereldhypotheses is een beetje als het mengen van spelletjes. Elk spel heeft zijn eigen set aan regels om het spel te spelen. Al deze regels hebben alleen maar een betekenis binnen het kader van dat spel.

Stel, we gaan ‘pesten’ met monopolie mengen. Hoe weet je wanneer er iemand gewonnen heeft? Als de eerste bent van wie alle kaarten op zijn? Dat is niet hoe monopolie werkt. Als je als laatste overblijft? Dat is niet hoe pesten werkt. Welke regels neem je dan over van monopolie en welke van pesten. Hoezo die regels wel en anderen niet? En ja, misschien is dit leuk voor avondje, maar meestal eindigt het in een chaos, waarin niemand meer weet wat ze precies aan het doen zijn en wat de betekenis is van het spel.

 

Van Monopoly en Pesten één spel maken kan snel een chaos worden.

Zo is het ook met het mengen van wereldhypotheses. Als je ze mengt gebruik je dan het waarheidscriterium van het vormisme of het organisisme? En waarom? Wat neem je over van de een en wat van de ander? Hoezo precies die elementen en andere niet? Vaak is het aan het begin spannend en leuk om dingen samen te voegen en verbanden te zien tussen verschillende wereldhypotheses. Toch eindigt het vaak in een soep waarbij de richting onduidelijk is.

Beter is het om ze gescheiden te houden en één wereldhypothese te kiezen, die het beste bij je past. De enige uitzondering hierop is het contextualisme. Bij het contextualisme kan je eigenschappen van andere wereldhypotheses overnemen, zolang het bijdraagt aan het succesvol werken voor je doel. Maar ook hier zou ik voorzichtig mee zijn. Voor je het weet zit je in een mengelmoes waar je door de bomen het bos niet meer ziet.

Van het Mechanisisme en het Contextualisme één wereldhypothese maken, kan snel een chaos worden.

Ik hoop dat ik een overzicht heb gegeven van de verschillende filosofische uitgangspunten waaruit je kan kiezen. De meeste mensen hebben een voorkeur. Ik heb ook een voorkeur en daar is niks mis mee. Mijn voorkeur is niet beter of slechter dan jouw voorkeur. Als je een workshop of opleiding bij me komt volgen weet je vanuit welk bril dit gegeven wordt (het contextualisme) en kan je kiezen of dat bij je past en of je daar meer over wil weten. Mij heeft het in ieder geval veel gebracht.

In de volgende blog gaan we een specifieke vorm van het contextualisme onder de loep nemen, namelijk het Functioneel Contextualisme. Op deze stroming is de Relational Frame Theory gebaseerd.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de laatste van Pepper’s wereldhypothese, namelijk het contextualisme.

Actie in Context

Het idee achter het contextualisme is dat niks los gezien kan worden van de context waarin het gebeurd. Neem bijvoorbeeld het plaatje hieronder van iemand die een krant boven zijn hoofd doet, terwijl het regent (context). Het is logisch dat iemand een krant boven zijn hoofd doet, als het regent, om niet nat te worden.

Context en Actie zijn één geheel.

Het is zelfs vreemd als we zijn actie, ‘krant boven het hoofd houden’, los zouden zien van de regen. Als we dat zouden doen, dan zien we alleen iemand met een krant boven zijn hoofd. Dat is een beetje een vreemd gezicht. Waarom heeft deze persoon een krant boven zijn hoofd? De context, in dit geval de regen, maakt de gebeurtenis logisch en begrijpelijk. We kunnen dus niks los zien van de context waarin het gebeurd.

Het is vreemd om alleen naar de actie te kijken, los van de context

Het contextualisme noemt de gebeurtenis ook wel een actie-in-context. In ons voorbeeld was de krant boven het hoofd houden een ‘actie’, in de context van de regen. De actie-in-context is doorlopende gebeurtenis, hij gaat alsmaar door. Laten we dit nader bekijken aan de hand van twee dansende mensen.

Een dans is een doorlopende interactie tussen twee mensen

In deze dans is de man zich continu aan het aanpassen en reageren (actie) op de beweging van de vrouw (context). Bij elke stap die de man zet, beïnvloedt hij de beweging van de vrouw. De beweging van de vrouw (context) beïnvloedt op haar beurt de volgende stap die de man zet (actie). Zo beïnvloeden ze elkaar in de beweging van de dans, in de interactie. De acties van de man kunnen niet los gezien worden van de bewegingen van de vrouw en andersom, ze vormen samen een vloeiende interactie. Er is een doorlopende interactie tussen de actie en de context. De context beïnvloed de actie en de actie beïnvloed de context, keer op keer. 

Er is een doorlopende interactie tussen actie en context

Naast de bewegingen van de vrouw, zijn er nog meer contextuele factoren denkbaar waar de man mee interacteert tijdens de dans, zoals de muziek, andere dansers, de plek waar de dans plaats vindt, etc. De context hoeft dus niet één ding te zijn, maar kan uit meerdere factoren bestaan.

Alles kan actie zijn, alles kan context zijn

Ik zie al voor me dat menig feminist naar het beeldscherm schreeuwt: de vrouw kan ook de actie zijn, vrouwen zijn geen lijdend voorwerp hoor! En dat klopt, we kunnen de dans ook bekijken vanuit het perspectief van de vrouw. Als we dat doen, dan zijn de bewegingen van de vrouw de actie en de bewegingen van de man de context. De vrouw beïnvloedt met haar acties de beweging van de man en de vrouw past haar acties aan, aan de bewegingen van de man. Dat is binnen het contextualisme geen enkel probleem.

Wat actie is en wat context staat niet vast.

Hiermee zijn we gelijk bij een interessant punt beland: wat noemen we een actie en wat noemen we een context? Volgens de contextualist staat dat niet vast. Meestal is de actie datgene waar we primair in geïnteresseerd zijn, de rest is context. Waar we primair in geïnteresseerd zijn, is afhankelijk van onze voorkeuren, onze vragen en doelen. In principe kan dus alles een actie zijn en alles een context. Wat actie is en wat context is, is afhankelijk van onszelf. Een bepaalde mate van subjectiviteit, waar we niet aan ontkomen, zit dus al ingegoten in deze wereldhypothese. Maar, als we zelf bepalen wat actie is en wat context is, hoe weten we dan wat waar is?

Waarheid

Zoals we eerder hebben gezien, heeft iedere wereldhypothese zijn eigen waarheid. Bij het contextualisme kan alles context zijn en alles een actie zijn. En wat actie is en wat context is, is ook nog allemaal afhankelijk van onszelf. Wat is dan nog waar? Hoe kan je nog iets bevestigen of ontkrachten? Dit laatste is nodig voor wetenschap (zie een eerder artikel). Volgens de contextualist is iets waar als het succesvol werkt om een doel te bereiken.

Iets is waar als het succesvol werkt voor een doel.

Welk doel? Dat maakt niet uit. Je beslist zelf wat het doel is. Er is dus geen waarheid zonder een doel en het doel is afhankelijk van wat jij beslist dat het doel is. Het contextualisme schuurt in die zin een beetje aan tegen mysticisme. Zoals we in een eerder artikel gezien hebben is volgens het mysticisme iets waar omdat jouw intuïtie of gevoel van Liefde dat aangeeft. Beiden zijn behoorlijk subjectief georiënteerd. Alleen bij het mysticisme is er geen discussie mogelijk of iets waar is. Als jouw intuïtie zegt dat het waar is, dan is het zo, einde discussie. Dat is dat bij het contextualisme anders. Als iemand zegt wat zijn doel is, dan kan iemand anders bevestigen of ontkrachten of een bepaalde actie werkt voor dat doel of niet. Of iets werkt voor een doel kunnen we toetsen met wetenschap en we kunnen er een wetenschappelijke discussie over hebben. Het doel zelf is alleen niet te bevestigen of ontkrachten met wetenschap. Het doel is het doel en die staat niet ter discussie.

Door de focus op of iets werkt voor een doel, wordt het contextualisme ook soms pragmatisme genoemd. Is iets praktisch om een bepaald doel te bereiken? Zo ja, dan is het waar.

Laten we nog even verder kijken naar een aantal interessante eigenschappen van het contextualisme als filosofische stroming.

Alles is uniek, alles is in verandering

Elke actie in context is uniek. Ook al lijken twee acties nog zo op elkaar, de hele actie in context is nooit hetzelfde (Biglan & Hayes, 1996). Neem tandenpoetsen. Je poetst elke avond je tanden. Maar, geen van de keren is exact hetzelfde, waarin de hele actie én de hele context precies hetzelfde zijn. Geen enkele gebeurtenis is precies hetzelfde en zodoende bestaan er geen patronen. Je kan wel iets een patroon noemen, als dat werkt voor je doel. In dat geval heb je elementen genomen van verschillende acties-in-contexten die overeenkomen. Bijvoorbeeld: elke keer dat ik mijn tanden poets, doe ik dat met een tandenborstel. Het element wat overeenkomt, is het gebruik van een tandenborstel.

Elke keer tandenpoetsen is uniek

Op basis waarvan heb je juist voor deze elementen gekozen? Waarom kies ik de tandenborstel? Op basis van je doel. In mijn geval, omdat ik denk dat de tandenborstel een logisch, leuk en pakkend voorbeeld is in deze tekst. Ik had ook kunnen zeggen dat het een patroon is dat ik nooit een vinger in mijn oor steek terwijl ik m’n tandenpoets. Dat is ook een element wat overeenkomt. Maar waarom zou ik dat een patroon noemen? Dat is heel onlogisch. Een patroon is niet iets wat bestaat in de werkelijkheid, wat je een patroon noemt is uiteindelijk afhankelijk van datgene wat relevant is voor je doel.

Ik poets nooit mijn tanden met een vinger in mijn oor.

Alles is uniek, dan is nooit iets hetzelfde. Het logische gevolg is dat alles altijd in verandering is. Dat betekent dat volgens het contextualisme niks blijvend is. Wat vandaag zo is, kan morgen anders zijn. Zelfs wat waarheid is en wat het contextualisme is kan veranderen. Je kan het contextualisme ook zien als een doorlopende stroom die altijd in beweging is (Barnes-Holmes, 2000).

Actie in context als een doorlopende stroom: altijd in beweging

Geen ontdekking, maar een creatie

Een van mijn kleine plezieren in het leven zijn woorden die, als je ze ontleedt, precies zeggen wat ze betekenen. Ontdekken is zo een woord. Het idee van ontdekken is dat datgene wat je ontdekt, eerst bedekt was. Alsof het toegedekt is met een kleed en nu heb je het kleed weggehaald, en nu is het ont-dekt. Ont-dekken impliceert dat datgene wat je hebt ontdekt, er altijd al was, maar dat je het eerder niet gezien hebt, omdat het bedekt was. Columbus heeft Amerika ontdekt: het was er altijd al, maar we wisten er niet vanaf. Columbus heeft het bestaan van Amerika ont-dekt.

De sleutel was er altijd al, alleen bedekt. Nu is hij ont-dekt.

Leuk weetje: in het Engels is het precies hetzelfde: dis-covery. Wat we eerder hebben gezien in wereldhypotheses is dat een theorie een ontdekking is. Een ontdekking van de werking van het mechanisme (mechanisisme), de ontdekking van de natuurlijke cyclische beweging (organisisme) of de ontdekking van patronen in eigenschappen (vormisme). In deze theorieën verwijst een ontdekking naar iets wat echt bestaat. Wetenschap wat gericht is op te ontdekken wat écht zo is, noemen we ook wel ontologie.

In het contextualisme is een theorie geen ontdekking, maar een creatie. Een creatie die een bepaald doel dient. De theorie is waar als het het doel dient, anders niet. Dit is heel anders dan bij een ontdekking. Bij een ontdekking, wil je dat de theorie zo goed mogelijk overeenkomt met de werkelijkheid (ontologie). Een contextualist is daar niet per se in geïnteresseerd. Hoe de werkelijkheid eruitziet, is afhankelijk van je perspectief. Je perspectief is afhankelijk wat je als actie ziet en wat je als context ziet. Wat je als actie ziet of als context is afhankelijk van je doel. In het contextualisme gaat het er niet om, om de echte werkelijkheid te ontdekken, maar gaat het erom om dingen te creëren die succesvol werken voor een doel. Zo is een wetenschappelijk onderzoek een creatie met als doel om, op een systematische manier, een vraag te beantwoorden. De expeditie van Columbus was een creatie met als doel om een kortere route naar Azië te vinden.

Een theorie is een creatie om een doel te bereiken.

Sommige wetenschappers en wetenschapsfilosofen beweren dat het contextualisme of pragmatisme helemaal niet geïnteresseerd is in hoe de wereld echt is, in ontologie. Zij beweren dat men vanuit het contextualisme alleen geïnteresseerd is in of iets succesvol werkt voor een doel en niet in de echte werkelijkheid (Barnes-Holmes, 2000). Zo kan je tegenkomen dat ontologie en pragmatisme of contextualisme als tegenovergestelde worden gezien.

Contextualisme succesvol voor wetenschap?

Binnen de wetenschap is het handig dat mensen samen komen om datgene waar ze in geïnteresseerd zijn beter te begrijpen. En dat deze mensen gezamenlijk optrekken om een uitgebreid wetenschappelijk systeem te maken om deze dingen beter te kunnen begrijpen (Hayes & Fryling, 2023). Alleen, als iedereen zijn eigen persoonlijke doelen nastreeft, dan is het lastiger samen te werken binnen eenzelfde onderzoeksgebied. Het gevaar is dat ieder op zijn eigen eiland werkt, voor zijn eigen doel. Zo kan het voorkomen dat een onderzoeksgebied fragmenteert in allerlei kleine onderzoeksteams, die allemaal bezig zijn voor hun eigen doel. Zo kan je de samenhang verliezen die nodig is om op grootschalige wijze wetenschap te bedrijven. Dit is, op de langere termijn, een risico en wellicht een nadeel van het contextualisme.

Contextualisme in de psychologie

Dit is het punt waarop ik normaal gesproken bespreek hoe je het contextualisme terugziet in de psychologie. Dit komt nog uitgebreid aan bod, als we het Functioneel Contextualisme gaan behandelen. Voordat het zover is, zal ik eerst in de volgende blog nog wat afsluitende woorden wijden aan de wereldhypotheses. Bijvoorbeeld wat als je wereldhypotheses wil mengen?

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.
Biglan, A., & Hayes, S. C. (1996). Should the behavioral sciences become more pragmatic? The case for functional contextualism in research on human behavior. Applied and Preventive Psychology5(1), 47-57.
Hayes, L. J., & Fryling, M. J. (2023). Interbehaviorism: A Comprehensive Guide to the Foundations of Kantor’s Theory and Its Applications for Modern Behavior Analysis. New Harbinger Publications.

Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de wereldhypothese die het mechanisisme genoemd wordt.

De wereld als een machine

De wereldhypothese die het mechanisisme (of soms het mechanisme) wordt genoemd, gaat ervan uit dat alles in de wereld gezien kan worden als een machine (Pepper, 1945). De machine verwerkt de input tot een output. Zodoende heeft een machine 1) een input, 2) een verwerking en 3) een output.

De verwerking van de machine bestaat uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen hebben een fysieke locatie. De onderdelen zijn dus tastbare dingen. 

Losse onderdelen

Elk onderdeel brengt een ander onderdeel in beweging, één voor één. Dit is 1 op 1 relatie: 1 onderdeel veroorzaakt een beweging in 1 ander onderdeel, wat weer een beweging in 1 onderdeel veroorzaakt, etc. Dit wordt ook wel lineaire causaliteit genoemd (oorzaak-gevolg in een rechte lijn). Vanuit het mechanisisme is men geïnteresseerd in welke functie elk onderdeel heeft: hoe zet een onderdeel het volgende onderdeel in beweging. Oftewel, wat is het nut van dat ene onderdeel voor de werking van de machine. Door de functie van elk onderdeel te onderzoeken kan men de werking van de machine begrijpen.

Elk onderdeel zet een ander onderdeel in beweging. Elk onderdeel heeft een functie.

De machine herstellen

Waarom is het belangrijk om de werking van de machine te begrijpen? Vanuit deze wereldhypothese heeft alles in het leven een werking, een mechanisme. De natuurlijke staat van het leven is dat het mechanisme naar behoren functioneert. Als het mechanisme niet functioneert, dan moet het hersteld worden, naar zijn natuurlijke staat, zodat het weer werkt. Met andere woorden, het mechanisme moet gerepareerd worden. Om het mechanisme goed te kunnen repareren, moet men zo goed mogelijk weten hoe de machine werkt en wat de functies zijn van elk onderdeel.

De machine is kapot en moet gerepareerd

Het begrijpen van de functies van de verschillende onderdelen staat op de voorgrond. Je zou van de functies een soort blauwdruk kunnen maken. Een wetenschappelijke theorie of model kan deze functies beschrijven. Met een beetje verbeelding kan zo een theorie gezien worden als een blauwdruk van de machine, waarin de specifieke functies van de onderdelen beschreven zijn. Op deze manier moet een theorie inzicht geven in de werking van het mechanisme.

De functies van de onderdelen worden beschreven in een blauwdruk

Waarheid

Zoals we bij andere wereldhypotheses gezien hebben, heeft elk wereldhypothese zijn eigen waarheid, ook wel een waarheidscriterium genoemd. Bij het mechanisisme is iets waar als de functies die in een theorie beschreven zijn (de blauwdruk) overeenkomen met de echte werking van de machine. Er is een kleine kanttekening: volgens het mechanisisme kunnen we de werkelijkheid niet direct waarnemen. Onze waarneming (input) wordt ook verwerkt door ons brein. Deze verwerking kan onze waarneming vertroebelen. Dus we kunnen nooit zeker weten of onze theorieën daadwerkelijk overeenkomen met de werkelijkheid. Het is de taak van de wetenschap om de blauwdruk zo goed mogelijk te laten lijken op de echte werking van de machine.

Iets is waar als de blauwdruk zo goed mogelijk overeenkomt met het werkelijke mechanisme

Mechanisisme in de psychologie

Een voorbeeld van het mechanisme in de psychologie is de (neuro)cognitieve wetenschap. Hierin wordt de input verzorgd door de zintuigen, de hersenen doen de verwerking en de output is het uiterlijk gedrag. De onderdelen van de machine bevinden zich in de hersenen of zijn de hersenen. Elk onderdeel heeft een specifieke functie.

Het brein als een machine

Het idee is dat alle mentale of cognitieve processen (bijv.: aandacht, geheugen, intelligentie, emotieregulatie, etc.) terug te voeren zijn op functies van de hersenen.  Theorieën over mentale of cognitieve processen zijn als het ware de blauwdruk van de hersenen. In deze theorieën worden de specifieke functies uitgelegd van de hersenen. Soms wordt er een directe koppeling gemaakt met een hersengebied en soms ook niet. Over het algemeen wordt er wel aangenomen dat de hersenen verantwoordelijk zijn voor de functies die genoemd worden in deze theorieën.

Cognitieve processen als de functies van het brein

In therapie komt het mechanisisme ook terug. Bij een gedragsstoornis gaat men er impliciet van uit dat het natuurlijke mechanisme verstoord is. Er is een storing in het normaal functioneren van het gedrag, oftewel in het natuurlijke mechanisme. Klachten of symptomen zijn uiterlijke verschijningen van deze storing. Aan de hand van de klachten of symptomen kun je achterhalen wat er verstoord is. Als we weten welke stoornis iemand heeft (lees: wat er kapot is aan het mechanisme), weten we welke tools (lees: behandeling) we nodig hebben om de stoornis te verhelpen. Er is een 1 op 1 relatie tussen symptomen/klachten (het uiterlijk vertoon van de storing), de verstoring van het mechanisme en de behandeling (de tools): De verstoring in het mechanisme veroorzaakt specifieke klachten/symptomen, deze verstoring kan worden verholpen met een specifieke behandeling. Als de behandeling werkt, lossen de klachten ook op. Door deze 1 op 1 relatie tussen symptomen, verstoring en behandeling, hoef je zelfs als behandelaar niets te weten over de verstoring zelf. Als je de symptomen weet, weet je al welke tools effectief zijn om de verstoring op te lossen.

Therapeutische oefeningen of interventies worden regelmatig zelfs ‘tools’ genoemd. Therapeuten willen graag hun ‘toolbox vergroten’ in de hoop hun cliënten nog beter te kunnen helpen. Dat is in zichzelf een nobel streven. Alleen, door de focus op tools of interventies, zien we dat de therapeut zelf steeds minder belangrijk wordt en de interventies daarentegen steeds belangrijker. De therapeut is inwisselbaar, de oefeningen niet.

De oefeningen en interventies zijn belangrijker dan de therapeut

Dat de therapeut inwisselbaar is, zien we ook terug in effectstudies van specifieke therapieën. Er wordt een protocol gemaakt van oefeningen en interventies. Dit protocol wordt aan alle deelnemende cliënten gegeven en de therapeut wordt als variabele weg gerandomiseerd. Door dit te doen, wordt impliciet gezegd dat de specifieke oefeningen en interventies, de tools, het werkzame bestanddeel zijn van de therapie en niet de interactie met de therapeut zelf. Dit zijn allemaal hele logische aannames vanuit een mechanisch wereldbeeld.

In de effectstudies zien we ook de 1 op 1 relatie tussen klachten/symptomen en behandeling terug. De meeste effectstudies zijn met name geïnteresseerd voor welke symptomen een specifieke behandeling werkt. Er wordt dus alleen gekeken naar de relatie tussen symptomen en behandeling. De directe relatie met het verstoorde mechanisme is ertussenuit gehaald. Deze studies laten niet zien hoe de behandeling op het mechanisme werkt alleen óf het werkt. Daarentegen zie je veel minder studies die gaan over hoe een specifieke behandeling de verstoring precies oplost of herstelt. Als deze studies er zijn, dan zijn het vaak studies die geïnteresseerd zijn in hersengebieden waarvan de activatie is veranderd door de behandeling.

Dit laatste geeft nog geen antwoord op de vraag hoe de behandeling de verstoring in het brein (lees: mechanisme) heeft beïnvloed, alleen dát er iets in het mechanisme/brein is veranderd. Zowel effectstudies als studies naar hersenactivatie laten niet zien hoe of waarom precies iets is veranderd door een behandeling, alleen dát er iets is veranderd, hetzij hersenactiviteit, hetzij een score op een vragenlijst (bijv.: vragenlijst voor depressie). De hoe of waarom vraag richt zich op hoe specifieke processen beïnvloed worden door de therapie. In een later artikel (over monisme versus dualisme) komen we nog terug op de reden waarom studies binnen de cognitieve psychologie moeite hebben om deze hoe of waarom vragen te beantwoorden.

Niet alleen de therapeut is inwisselbaar, de cliënt ook. Er wordt verondersteld dat iedere cliënt met dezelfde stoornis met behulp van dezelfde behandeling (lees: tools) geholpen kan worden. Er is hierin geen verschil tussen mensen met dezelfde stoornis. Iedere cliënt is een mens en de natuurlijke machine (de hersenen) functioneert bij iedere mens nagenoeg hetzelfde, met hier en daar een enkele uitzondering (bijv.: ADHD, autisme, etc.). Als hetzelfde verstoord is, helpt dezelfde behandeling. Zo is het logisch dat niet de mens, maar de stoornis op de voorgrond komt te staan.

Past dit bij jou?

Al met al is onze GGZ betrekkelijk mechanisch ingeregeld en iedere groep heeft hier een aandeel in:

  • Onderzoek richt zich op de effectiviteit van ‘tools’, de therapeut is inwisselbaar.
  • Verzekeraars richten zich op efficiëntie, wat betekent: de cliënt moet zo snel mogelijk gerepareerd, terug naar de natuurlijke staat van de machine.
  • Cliënten willen graag weer normaal functioneren (lees: van hun klachten afkomen).
  • Therapeuten zijn gewend om meer en meer interventies te leren. Hoe meer soorten behandelingen een therapeut weet, hoe groter de toolbox van de therapeut, hoe beter de therapeut.

Ik zeg niet dat dit goed of fout is. Net zoals dat de wereldhypotheses uit de vorige artikelen niet fout zijn. Wat ik met dit artikel wil aangeven is dat bovengenoemde punten een logisch gevolg zijn van een mechanisch wereldbeeld. Het is, op het met moment van schrijven, de meest gangbare manier om naar gedrag te kijken. Het mooie aan de wereldhypotheses van Pepper, is dat je je wereldhypothese mag kiezen. Je kan kiezen wat bij je past. De vraag is, past dit bij jou?

Volgende week gaan verder met het contextualisme.

Ben je benieuwd hoe het anders kan? Dat laat ik je zien in de workshop over de Relational Frame Theory.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Organisisme: het leven is een cyclus

Organisisme: het leven is een cyclus

Organisisme: het leven is een cyclus

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. Sommige wereldhypotheses zijn geschikt voor wetenschap en anderen niet. In de vorige blog hebben we gekeken naar de eerste wereldhypothese die geschikt is voor wetenschap: het vormisme. Deze week staan we stil bij de wereldhypothese die het organisisme heet. 

Organisisme

Het organisisme is een wereldhypothese die uitgaat van een cyclische beweging. Door deze cyclische beweging vormen afzonderlijke elementen steeds meer een geheel. Deze cyclische beweging gaat in fases.

Fases

In de eerste fase zijn de afzonderlijke elementen nog los van elkaar. Ze hebben geen verband of relatie.

In de tweede fase vormen de afzonderlijke elementen relaties. Sommige elementen gaan niet lekker samen. Dit worden conflicten genoemd. De conflicten komen naar de voorgrond in fase drie 

In de vierde fase worden de conflicten uitgewerkt. 

Als de conflicten uitgewerkt zijn is er in de vijfde fase een nieuw kloppend geheel. 

Dit nieuwe kloppende geheel kan weer worden verstoord door de komst van nieuwe elementen die voor conflict zorgen. Dan begint de cyclus weer opnieuw. 

Waarheid

Zoals eerder besproken heeft elk wereldhypothese een waarheidscriterium. In het geval van het organisisme is Iets waar als hetgeen men onderzoekt zich naar een coherent (kloppend) geheel beweegt, door bepaalde fases heen.

Organisisme in de psychologie

Een voorbeeld uit de psychologie is de groepsdynamica theorie van Tuckman (1965). Hierin beschrijft Tuckman hoe een groep een groep wordt. De fases van Tuckman komen niet helemaal een-op-een overeen met de fases van die Pepper beschrijft. Tuckman slaat voor het gemak soms een fase over. Toch zijn de organische roots goed terug te zien in Tuckman’s model. De eerste fase van Tuckman is het heet Forming, hierbij gaan de afzonderlijke individuen relaties aan. 

Sommige relaties lopen lekker, in anderen is er conflict. Tijdens de Storming fase komt het conflict boven tafel.

Na de storming fase komt de norming fase. Tijdens de norming fases worden de conflicten uitgewerkt.

Tijdens de laatste fase, de performing fase, opereert de groep als een coherent geheel zonder conflicterende relaties binnen de groep. De groep is nu één geheel.

Als er nieuwe groepsleden bijkomen dan begint de cyclus opnieuw bij de forming fase.

Dit is eigenlijk de enige theorie, die ik ken binnen de psychologie, die puur organistisch is. Andere theorieën die ook gebruik maken van fases zijn vaak op meerdere wereldhypotheses gebaseerd, o.a. het mechanisisme. Het is overigens niet heel handig om wereldhypotheses te mengen. Waarom dat is, kom ik later op terug. In de volgende blog zullen we eerst kijken naar het mechanisisme. Het mechanisisme is het meest gebruikt in de hedendaagse psychologie.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.
Tuckman, B. W. (1965). Developmental sequence in small groups. Psychological bulletin63(6), 384.