Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden linken naar eerdere blogs of de woordenlijst van het RFT-woordenboek.

Eerder in deze reeks hebben we gezien dat de wetenschapsfilosofie van functioneel contextualisme ‘gedrag’ ziet als gedrag in context. Dat betekent dat men iets doet (gedrag) ten aanzien van waarmee men geconfronteerd wordt (context). Bijv.: Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag). In deze blog gaan we verder in op wat het Functioneel Contextualisme bedoelt met het woord ‘Functioneel’.

Gedrag heeft een functie

Vanuit het Functioneel Contextualisme gaat men ervan uit dat elk gedrag een functie heeft binnen de context. Bijvoorbeeld, een krant boven je hoofd houden in de regen doe je, omdat je het onprettig vindt om nat te worden. Het heeft als functie om niet nat te worden/droog te blijven.

Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag) om niet nat te worden (functie).

De functie van de krant boven het hoofd te doen is om niet nat te worden.

Bij het functioneel contextualisme is men niet zo geïnteresseerd in hoe gedrag eruit ziet (ook wel de topografie van het gedrag genoemd). Men is voornamelijk geïnteresseerd in de functies van het gedrag binnen de context. Twee gedragingen die hetzelfde eruitzien kunnen dezelfde functie hebben. Zo kan een paraplu omhoog houden je ook helpen om niet nat te worden in de regen. De paraplu omhoog houden en een krant boven je hoofd doen kunnen dezelfde functie hebben als het regent (context): namelijk vermijden om nat te worden. Vanuit het functioneel contextualisme is, in dit geval, een krant boven je hoofd en een paraplu boven je hoofd houden ‘hetzelfde gedrag’, ook al ziet het er anders uit. Het heeft namelijk eenzelfde functie binnen de context.

Beide gedragingen hebben dezelfde functie

Het kan ook zo zijn, dat twee gedragingen die hetzelfde eruit zien een verschillende functie kunnen hebben. Neem bijvoorbeeld alcohol drinken. Voor de een is dat iets wat gewoon gezellig is, de ander gebruikt het om er iets mee te vermijden (bijv.: een naar gevoel of een negatief zelfbeeld). We kunnen dus niet per definitie afleiden uit de vorm wat de functie is.

Verschillende functies

Gedrag kan verschillende functies hebben (Barnes-Holmes, Barnes-Holmes, & McEnteggart, 2020). Een van zulke functies is om iets aantrekkelijk te vinden (+). Zo vind ik zeilen heel fijn. Ik vind het aantrekkelijk om het te doen en om er aan te denken, ook het gevoel wat het bij me oproept, is fijn. Zo kan zeilen een contextuele factor zijn die voor mij doorgaans aantrekkelijk is.

We kunnen ook iets naar vinden, dat we willen vermijden. Bijvoorbeeld ik vind kaas heel vies, dat eet ik liever niet. Als dat op het menu staat ga ik kijken of ik iets anders kan krijgen. Alleen al de gedachte aan kaas, daar begin ik al vies van te kijken.

Vaak als we iets willen vermijden, dan is er ook iets aantrekkelijk waarmee we datgene kunnen vermijden. Laten we dit bekijken in ons voorbeeld met de man die een krant boven zijn hoofd houdt in de regen. De regen en de krant zijn beiden contextuele factoren van het gedrag van de man. De man vindt de regen onprettig, dat wil hij vermijden. Dit maakt de krant (contextuele factor) aantrekkelijk, want daarmee kan hij de regen vermijden. Dus in dezelfde overkoepelende context hebben we twee contextuele units met verschillende functies: (1) de regen is vervelend (-); (2) de krant is aantrekkelijk (+)

De regen wil deze man vermijden en de krant is aantrekkelijk

Niet alles wat aantrekkelijk is, is prettig. Het kan voorkomen dat zaken die we normaal gesproken als negatief of onprettig beschouwen, toch aantrekkelijk kunnen zijn. Zo is het voor depressieve mensen ‘aantrekkelijk’ om in bed te blijven liggen of voor een alcoholist ‘aantrekkelijk’ om veel alcohol te drinken. Zij kunnen tegelijk ook het vervelend vinden dat ze het doen. Dat iets aantrekkelijk is, betekent niet dat het altijd leuk vindt om te doen. Bij psychische klachten komt het vaker voor dat bepaalde dingen aantrekkelijk zijn in een samenspel om iets anders te vermijden (bijv. zichzelf of gevoelens).

 We zagen eerder dat gedachten en gevoelens ook context kunnen zijn. Die kunnen we net zo goed aantrekkelijk vinden of het liefst willen vermijden. Bijvoorbeeld, mensen vinden het aantrekkelijk om over zichzelf te denken dat ze intelligent zijn of knap zijn. Dat kunnen aantrekkelijke contextuele factoren zijn. Aan de andere kant kunnen mensen het naar vinden om te denken dat ze waardeloos zijn of slecht zijn. Dat zijn contextuele factoren die men vaak liever vermijdt.

Naast aantrekkelijk (+) en willen vermijden (-) is er ook nog de mogelijkheid dat de context neutraal is (0). Je hoeft het noch te vermijden en vind het ook niet aantrekkelijk. Meestal zijn dingen met neutrale functies niet bijzonder opvallend zijn voor ons.

Geschiedenis en functies

We hebben in de vorige blog gezien dat geschiedenis een belangrijke rol speelt in het Functioneel Contextualisme. De geschiedenis heeft ook een invloed op de functies van het huidige gedrag. Om dit duidelijk te maken pakken we terug op een voorbeeld* uit de vorige blog met Anneke en Pieter in de Bijenkorf. Het verhaal ging als volgt: 

Pieter is in een grote winkel, zo een winkel als de bijenkorf. Terwijl hij door de winkel loopt, hoort hij via de omroep dat er zo meteen het brandalarm wordt getest. Vlak nadat dit is omgeroepen loopt Anneke de winkel binnen. Anneke heeft een jaar geleden een grote brand op kantoor meegemaakt. Het was een nare ervaring, waarbij haar collega’s ernstige brandwonden hebben opgelopen. Ze was er zelf gelukkig goed van af gekomen, maar het heeft wel een indruk bij haar achtergelaten. Nu loopt ze deze winkel binnen, zonder dat ze heeft gehoord dat het brandalarm getest wordt.

Bij het horen van het brandalarm rent Anneke naar buiten. Pieter, daarentegen, loopt langzaam en fluitend de deur uit loopt. Hij was zojuist klaar met winkelen.

Het brandalarm heeft een andere functie voor Pieter, dan voor Anneke.

Het brandalarm heeft verschillende functies voor Pieter dan voor Anneke. Voor Anneke heeft het vermijdende functies en voor Pieter neutraal. De heftige reactie van Anneke komt, onder andere, doordat ze een jaar geleden (geschiedenis) een nare ervaring heeft gehad met een brand. De ontspannen reactie van Peter op het afgaan van het brandalarm komt, doordat hij zojuist (geschiedenis) gewaarschuwd is.

Taal en functies

Wat je in dit voorbeeld ook ziet, is dat niet alleen de geschiedenis, maar ook taal invloed heeft op functies van de context. Als er niet was gezegd door de omroepster, dat het om een test ging, dan was Peter misschien wel in paniek naar buiten gerend. Dan had het brandalarm misschien ook een vermijdende functie voor Pieter gehad. Door de boodschap van de omroepster heeft het brandalarm een andere functie voor Peter gekregen (van vermijden naar neutraal).

Door taal kunnen we dingen aan elkaar relateren. Dingen met verschillende functies, bijv.: Dit alarm (-) is niet gevaarlijk (0). Door deze zin worden ‘het alarm’ en ‘niet gevaarlijk’ aan elkaar gerelateerd en zodoende verandert de functie van het alarm van vermijden (-) naar neutraal (0). Dit is waarom praten met iemand helpt: door het relateren van woorden kan je de functies van je gedrag veranderen.

Dit is waar de Relational Frame Theory onder andere over gaat: hoe we met taal de functies van het gedrag kunnen beïnvloeden. Deze kennis kan zeer waardevol zijn in therapie.

Met iemand praten kan helpen de functies van het gedrag te veranderen

Functies in Therapie

Vanuit het Functioneel Contextualisme is men in therapie niet zo geïnteresseerd in hoe het gedrag eruitziet, de vorm of topografie van het gedrag (paraplu of een krant). Daarentegen is men geïnteresseerd in welke functie het gedrag heeft binnen de context en de leergeschiedenis van de cliënt. De vraag die centraal staat is: wat maakt dat iemand doet wat hij doet, gezien de context en de leergeschiedenis?

Dat vorm en functie niet altijd overeenkomstig zijn, maakt ook dat de DSM binnen het functioneel contextualisme niet bijster interessant is. De DSM is een categorisatie op basis van hoe gedrag het eruit ziet, maar zegt niet zoveel over de functie van het gedrag.

Vanuit de functioneel contextuele visie, is het doel van therapie om de functies van het gedrag zo veranderen, dat de functies van het gedrag ruimte geven aan de cliënt zelf. Vaak worden de functies voornamelijk bepaald door de geschiedenis van de cliënt (zoals in het voorbeeld met Anneke). Therapie is er op gericht om de functies minder door de geschiedenis te laten bepalen en meer door wat bij de cliënt zelf past. Bijvoorbeeld om Anneke te leren dat ze niet in paniek uit de bijenkorf hoeft weg te rennen als het brandalarm af gaat bij een test, terwijl ze eigenlijk leuk wil gaan shoppen.

Deze functies kan je als therapeut bijvoorbeeld veranderen door een andere context te creëren waarmee de cliënt geconfronteerd wordt, zoals we in een eerdere blog hebben gezien. Daarnaast speelt taal of relateren een belangrijke factor in het veranderen van de functies. Hoe je die functies precies kan veranderen is afhankelijk van wat de leergeschiedenis is geweest en hoe iemand nu over zichzelf denkt (het relateren). Dit laatste kan je inzichtelijk maken met behulp van de Relational Frame Theory.

Er is nog veel meer te vertellen over hoe functies en relateren precies samenhangen en welke invloed dit heeft op therapie. Hier kom we later nog uitgebreid op terug als we de Relational Frame Theory zelf gaan behandelen. Voor het zo ver is, wil ik in de volgende blogs graag nog wat interessante dingen vertellen over het Functioneel Contextualisme zelf.

Volgende blogpost

In een eerder artikel hebben we gezien dat het contextualisme een pragmatisch waarheidscriterium heeft: iets is ‘waar’ is als het werkt voor een doel. Zonder doel is er dus geen waarheid. Het Functioneel Contextualisme heeft ook een doel. Hoe dat doel er uit ziet en wat het betekent gaan we in de komende blogs zien.

Meer leren?

Wil je intussen zelf leren hoe je de functies van het gedrag kunt veranderen door taal? Kom dan naar de cursus: Relational Frame Theory in de Praktijk of bekijk de 3-jarige opleiding in Procesgerichte Interactieve Therapie. Er is ook een gratis webinar die je kan volgen, waarin je een introductie krijgt in Procesgerichte Interactieve Therapie.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hieronder steunen met een vrijwillige bijdrage.

 

Referenties

Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.
Barnes-Holmes, D., Barnes-Holmes, Y., & McEnteggart, C. (2020). Updating RFT (more field than frame) and its implications for process-based therapy. The Psychological Record70, 605-624.

*Het voorbeeld wat hier genoemd is, is geïnspireerd op het voorbeeld wat Dermot Barnes-Holmes (2000) gebruikt in zijn artikel ‘Behavioral pragmatism: No place for reality and truth.’

 

Functioneel Contextualisme: Gedrag als een doorlopende stroom

Functioneel Contextualisme: Gedrag als een doorlopende stroom

Functioneel Contextualisme: Gedrag als een doorlopende stroom

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

Eerder hebben we gezien dat waarheid afhankelijk kan zijn van je wereldbeeld. Het contextualisme is zo een wereldbeeld. Binnen de psychologie is er een stroming die zich baseert op dit wereldbeeld, genaamd het Functioneel Contextualisme (FC). Het Functioneel Contextualisme is het gedachtegoed waarop de Relational Frame Theory (RFT) en Procesgerichte Interactieve Therapie (PiT) op gebaseerd zijn. In de komende artikelen gaan we dieper in op wat het Functioneel Contextualisme is.

Mocht je het artikel over contextualisme nog niet gelezen hebben, dan is het aan te raden om dat eerst te doen. Klik hier voor het artikel over het contextualisme.

Het contextualisme gaat ervan uit dat alles gezien kan worden als een doorlopende actie in context. In de vorige blog zijn we dieper ingegaan op wat actie in context betekent vanuit het Functioneel Contextualisme. Deze keer gaan we dieper in op hoe het functioneel contextualisme tegen doorlopende karakter van het contextualisme aankijkt en hoe we dit terugzien in gedrag.

Gedrag als een doorlopend proces

Zoals we in eerdere artikelen hebben gezien, kunnen we gedrag zien als een continue dans. Met ons gedrag beïnvloeden we onze context en onze context beïnvloedt ons gedrag. Zo is er een continue wisselwerking tussen context en gedrag. Als we dit betrekken op de dans, dan zijn de bewegingen van onze danspartner onze context: we stemmen onze pasjes af op de passen die onze danspartner zet. En met onze pasjes, beïnvloeden we ook de pasjes van onze danspartner. Onze context beïnvloed ons gedrag en wij beïnvloeden, met ons gedrag, onze context. Deze uitwisseling is als het ware een doorlopende beweging, net als bij de dans.

Gedrag in context is als een dans: een doorlopende wisselwerking

In het vorige artikel hebben we gedrag en de context vanuit verschillende kanten belicht. Hierin hebben we het al kort gehad over het idee dat ons eerdere gedrag een context kan zijn voor ons huidige gedrag. Misschien kan je nog onderstaande voorbeeld herinneren:

De gedachte aan mijn vriendin maakt me blij en verliefd en er verschijnt een glimlach op mijn gezicht. Mijn gedachte aan mijn vriendin is een context voor mijn glimlach.

De gedachte aan mijn vriendin is een context voor mijn glimlach.

Hier zien we al dat het eerdere gedrag (denken aan mijn vriendin) mijn huidige gedrag beïnvloedt (glimlach). Met andere woorden, ik word geconfronteerd met een gedachte aan mijn vriendin (context) en daarop ga ik glimlachen (gedrag). We kunnen dit een historische context noemen, omdat eerder gedrag (historie) een contextuele factor is voor het huidige gedrag.

Laten we kijken naar nog een vergelijkbaar voorbeeld:

Ik loop buiten en hoor de vogels fluiten. Ik word hier blij van. Het blij gevoel maakt dat aan mijn vriendin denk en ik voel liefde voor haar. Ik heb ineens zin om iets lekkers voor haar te koken. Hierop ga ik boodschappen doen, etc….

Een opeenvolging van gedrag-in-contexten

De vogels zijn een context voor mijn blije gevoel. Mijn blije gevoel is een context voor het denken aan mijn vriendin, Mijn blije gevoel en de gedachte aan mijn vriendin is een context voor het denken aan wat ik voor haar ga koken. Dit vormt weer een context voor dat ik boodschappen ga doen, etc.

Zo een opeenvolging van gedrag wordt ook wel een stroom van gedrag genoemd (Barnes-Holmes, 2000). Wat er eerder in deze stroom is gebeurd heeft in bepaalde mate invloed op wat er nu gebeurt: Ik was misschien geen boodschappen gaan doen als ik niet aan mijn vriendin had gedacht of als ik niet buiten was gaan lopen. Wat er eerder is gebeurd heeft invloed op mijn huidige gedrag. Mijn eerdere gedrag wordt ook wel historische context of leergeschiedenis genoemd.

Andere geschiedenis is ander gedrag

Deze persoonlijke leergeschiedenis maakt dat de huidige context door verschillende mensen anders beleefd kan worden. Dat zien we terug in het volgende voorbeeld*:

Pieter is in een grote winkel, zo een winkel als de bijenkorf. Terwijl hij door de winkel loopt hoort hij via de omroep dat er zo meteen het brandalarm wordt getest. Vlak nadat dit is omgeroepen loopt Anneke de winkel binnen. Anneke heeft een jaar geleden een grote brand op kantoor meegemaakt. Het was een nare ervaring, waarbij haar collega’s ernstige brandwonden hebben opgelopen. Ze was er zelf gelukkig goed van af gekomen, maar het heeft wel een indruk achtergelaten bij haar. En nu loopt ze deze winkel binnen, zonder dat ze heeft gehoord dat het brandalarm getest wordt.

Bij het horen van het brandalarm rent Anneke rent in naar buiten. En Pieter loopt langzaam en fluitend de deur uit loopt, hij was toch al klaar met winkelen.

We zien hier dat eenzelfde gebeurtenis (het brandalarm) een ander gedrag op roept bij Anneke dan bij Piet. Dit komt door het verschil in geschiedenis. Pieter had een geschiedenis waarin hij hoorde via het omroepsysteem dat het brandalarm getest werd. Anneke heeft dat niet gehoord en had al eerder een nare ervaring met brand gehad (geschiedenis). Gezien de geschiedenis, reageerde Pieter anders op het brandalarm dan Anneke. Omdat het brandalarm niet hetzelfde gedrag oproept, is het een andere context voor Anneke dan voor Pieter (Barnes-Holmes, 2000). Dus: ook al ziet een context hetzelfde eruit (brandalarm), als het een ander gedrag oproept, is het niet dezelfde context.

Binnen het functioneel contextualisme zeggen we ook wel dat het brandalarm een andere functie heeft voor Anneke dan voor Pieter. Voor Anneke had het brandalarm de functie om snel weg te wezen. Voor Pieter had het brandalarm een neutrale functie, hij wandelde rustig naar buiten. Meer over functies en hoe die samenhangen met de leergeschiedenis lees je in het volgende artikel.

Jeugd en gezin

We kunnen de invloed van onze eigen geschiedenis ook zien in ons huidige gedrag. Wat we vroeger hebben meegemaakt, in onze jeugd, heeft ons gevormd tot wie we nu zien. Als kind zijn we in een continue wisselwerking met onze ouders, familie, school, vrienden, etc. Hoe deze wisselwerking is verlopen heeft invloed op hoe we ons nu gedragen. Onze jeugd is onderdeel van onze historische context of leergeschiedenis.

Ook broers en zussen beleven het gezin vanuit hun eigen historische context. Dat betekent dat ze niet dezelfde context en hebben niet dezelfde geschiedenis, ook al leven ze in hetzelfde gezin. Denk aan het brandalarm: Ook al delen ze eenzelfde uiterlijke context, deze context kan bij ieder in het gezin een ander gedrag oproepen, omdat we de situatie net anders beleven.

Stroom van gedrag

We hebben nu een aantal voorbeelden gezien waarbij we gedrag zien als een doorlopende wisselwerking tussen context en gedrag. Deze doorlopende wisselwerking kan je zien als een stroom (Barnes-Holmes, 2000). Een stroom, zoals een rivier, komt van de bergen. Misschien waren het hoge bergen of lage bergen. Misschien heeft het onderweg veel geregend of juist weinig. De stroom heeft een geschiedenis en dat beïnvloedt hoe de stroom zich nu beweegt (bijv.: snel of juist langzaam).

Zo heeft iedereen heeft zijn eigen stroom. Iedereen beleeft zijn leven vanuit zijn eigen stroom. Anneke en Pieter beleefde het brandalarm vanuit hun eigen stroom van gedrag.

Gedrag is als een stroom

Geschiedenis en Therapie

Wat zegt dit over therapie? Vanuit het Functioneel Contextualisme heeft de leergeschiedenis een belangrijke invloed op het huidige gedrag van de cliënt. Daarom wil je als therapeut graag weten hoe het eerdere gedrag eruit zag (bijv. in de jeugd) en hoe de context er toen uit zag (bijv. familiesituatie). Het beantwoorden van deze vragen helpt je om het huidige gedrag beter te begrijpen.

Dat betekent overigens niet dat je direct de geschiedenis hoeft uit te vragen. Het betekent eerder dat je er vanuit gaat dat het huidige gedrag voortkomt uit een geschiedenis, waardoor iemand nu doet wat hij doet.

Zo had ik een cliënt die, elke keer als ik contact met haar maakte, in haar hoofd schoot. Ik wist nog niet wat haar geschiedenis was en ik vond het nog niet het moment om dat te vragen. Wat ik wel heb gedaan is het volgende: ik heb het met haar erover gehad dat dit gedrag misschien wel een reden heeft dat ze dat doet, ook al weten we nog niet wat deze reden is.

Ik herinner me nog dat ze zei: ‘Ja, dat wil ik graag begrijpen!’ Daarop zei ik: ‘Dat snap ik, alleen dat weten we nu nog niet. We weten alleen dat het heel waarschijnlijk is dat er reden is dat je dit doet, welke reden dat precies is, dat weten we niet’.

Zodra ze kon loslaten dat ze de reden nu nog niet hoefde te weten gebeurde er iets. Dat er reden was, ook al wist ze die nog niet, maakte dat ze het een beetje kon accepteren dat ze zo in haar hoofd schoot en er meer ruimte ontstond om te kijken naar dit gedrag.

In dit voorbeeld wist ik nog niet wat de geschiedenis was, ik wist wel dat de geschiedenis heeft bijgedragen aan dit gedrag. Ik heb, voor nu, de dynamiek zo bewogen, dat er later ruimte is om te kijken wat er in haar verleden is gebeurd dat ze nu in haar hoofd schiet.

Wat ik met dit voorbeeld wil laten zien, is dat er andere mogelijkheden zijn om met deze geschiedenis om te gaan, dan om het aan het begin direct uit te vragen. Ik heb het nu zo ingezet dat het later mogelijk ruimte geeft aan een gedragsverandering.

Gedragsverandering: de stroom van richting laten veranderen

Gedragsverandering kun je zien als of de doorlopende stroom van richting verandert. De geschiedenis maakt dat deze stroom een bepaalde kracht en een bepaalde richting heeft. Deze stroom is niet zomaar van richting te veranderen.

Als we terugpakken op het laatste voorbeeld, met de cliënt die snel in haar hoofd schiet en veel denkt. Stel dat ik zo iets zou zeggen als: ‘Stop maar even met denken.’ Zou dat lukken? Ik denk het niet. Het denken is voor deze cliënt een stroom die niet zomaar van richting verandert. Het heeft ook reden waarom ze dit doet, dus dit gedrag zal niet zomaar stoppen. Zelfs als ze van zichzelf vindt dat het NU moet stoppen, dan nog stopt het niet.

Gedrag heeft een bepaalde vaart, een bepaalde kracht, net zoals een rivier die van een berg stroomt. Deze stroom buig je niet in één keer om. Veel cliënten willen zo snel mogelijk van hun klachten af. Maar ik verwacht niet dat ze zo snel veranderen. Sterker nog, ze hoeven van mij niet eens te veranderen (dat is een ander verhaal, meer daarover kan je hier lezen). Omdat het gedrag een historische reden heeft én met een bepaalde vaart doordendert, verwacht ik niet dat het gedrag zo makkelijk om te buigen is.

 

Net als een stroom, heeft gedrag een bepaalde vaart

Als dat gedrag zo een vaart heeft, dan hebben grote interventies niet altijd een groot effect. Een grote steen in een rivier werpen, daar gaat de rivier omheen en stroomt daarna weer zijn oude weg. Zo een grote steen geeft je ook niet heel veel mogelijkheden in het veranderen van de stroom. Als je een grote interventie doet, dan kan het zijn dat je cliënt zich even anders gedraagt of voelt, maar op lange termijn zijn oude gedrag (stroom) weer oppakt.

Een grote interventie hoeft niet per se een groot effect te hebben.

Heel veel kleine steentjes in de rivier gooien op plekken waar je ze precies wil hebben, daardoor kan je de rivier van richting laten veranderen. Zo kan je het ook zien met de stroom van gedrag. Door kleine dingen te doen kan je langzaam deze stroom van richting laten veranderen.

Wat bedoel ik met kleine dingen? Een voorbeeld van wat ik vaker doe, is dat ik kleine complimentjes geef als mensen binnenkomen. Meestal iets over hun kleding of zo: ‘Leuke kleur die trui, staat je goed!’ De eerste keer gebeurt er niet zo veel en gaat de stroom weer z’n gewone weg. De cliënt zegt dan misschien zo iets als: ‘O ja, die heb ik gewoon maar bij de kringloop gekocht hoor’. Maar als ik veel van die kleine dingen doe, verandert de stroom op een gegeven moment van richting. Als ik hetzelfde compliment veel later, tegen het einde van de therapie, nog eens maak, krijg ik een reactie als: Oh, dankjewel, ja ik ben er ook erg blij mee. In de tussentijd hebben al die kleine complimentjes aan deze verandering bijgedragen.

Zo zijn er heel veel kleine dingen die ik doe: Zo zeg ik vaak ‘Fijn om je weer te zien’, ik heet mensen welkom, schenk wat te drinken in, ik voer therapie in een huiselijke ruimte, er staan geen tafels tussen mij en de cliënt in, etc. Eigenlijk bestaan al mijn sessies uit een aaneenschakeling van allemaal kleine dingen. Ik krijg dan ook vaak aan het einde van een traject te horen van cliënten: ‘Het gaat echt beter met me, maar ik weet niet hoe dat gekomen is’. Dat is gekomen door allemaal kleine dingen, zonder één groot aanwijsbaar iets.

Heel veel kleine interventies kunnen de stroom van richting laten veranderen.

Overigens is het zo dat de eerste kleine steen die je in het water gooit, niet zoveel doen. Vanuit dit perspectief hoeft er in het begin niet veel te gebeuren in de therapie, want dan ben je nog de eerste steentjes aan het leggen, terwijl de stroom op z’n oude manier door dendert. Deze manier van werken vraagt geduld en vertrouwen van zowel de cliënt als de therapeut.

Geen protocollen

Vanuit het functioneel contextualisme is een protocol een beetje een vreemde gedachte. Iedere methode is als het brandalarm. Uiterlijk kan het hetzelfde eruit zien, maar het kan een ander gedrag oproepen bij de een dan bij de ander. Vanuit het functioneel contextualisme verwacht je niet dat elke interventie of methode hetzelfde effect heeft bij iedereen. Alles wat je doet en zegt, is maatwerk, afgestemd op de persoon. Elk klein steentje gooi je precies daar, waar hij passend is voor de cliënt. Zo sluit je aan bij het gedrag en de geschiedenis van de individuele cliënt. Je behandelt iedereen vanuit zijn eigen stroom.

Als therapeut heb je zelf ook een stroom van gedrag. Je hebt ook een persoonlijke en unieke stroom. Dus de manier waarop jij therapie geeft, zo kan niemand anders dat doen. Marjolein Vleugel is een goede collega en vriendin van me. We zeggen wel eens tegen elkaar dat we hetzelfde doen. In onze gesprekken over het werk merken we ook dat we dezelfde uitgangspunten hebben. Alleen we hebben ook onze eigen stijl en voorkeuren. Zo ben ik bijvoorbeeld vaak iets directer in mijn aanpak en zij is vaak wat subtieler in haar aanpak. Binnen het Functioneel Contextualisme is dat geen enkel probleem. We hoeven niet hetzelfde te doen, om toch hetzelfde te bereiken. In het volgende artikel gaan we hier verder op in.

Volgende artikel

Volgende keer gaan we het dus hebben over waar het woord ‘Functioneel’ voor staat in ‘Functioneel Contextualisme. Wat is de functie van gedrag en waarom is het belangrijk?

Meer weten over deze manier van werken?

Wil je ook op deze manier leren therapie te geven? Kom dan naar de cursus: Relational Frame Theory in de Praktijk of volg de 3-jarige opleiding in Procesgerichte Interactieve Therapie.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hier steunen met een vrijwillige bijdrage.

*Het voorbeeld wat hier genoemd is, is geïnspireerd op het voorbeeld wat Dermot Barnes-Holmes (2000) gebruikt in zijn artikel ‘Behavioral pragmatism: No place for reality and truth.’

Referenties

Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.

Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

 

Functioneel Contextualisme: Gedrag in Context

Functioneel Contextualisme: Gedrag in Context

Functioneel Contextualisme: Gedrag in Context

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

Eerder hebben we gezien dat waarheid afhankelijk kan zijn van je wereldbeeld. Het contextualisme is zo een wereldbeeld. Binnen de psychologie is er een stroming die zich baseert op dit wereldbeeld, genaamd het Functioneel Contextualisme (FC). Het Functioneel Contextualisme is het gedachtegoed waarop de Relational Frame Theory (RFT) en Procesgerichte Interactieve Therapie (PiT) op gebaseerd zijn. In de komende artikelen gaan we dieper in op wat het Functioneel Contextualisme is. In deze blog leg ik je uit hoe het Functioneel Contextualisme gedrag en context ziet en zal ik dieper ingaan op welke plek de therapeut hierin inneemt.

Mocht je het artikel over contextualisme nog niet gelezen hebben, dan is het aan te raden om dat eerst te doen. Klik hier voor het artikel over het contextualisme.

Gedrag in context

Het Functioneel Contextualisme is een vorm van het contextualisme. Het contextualisme is een wereldbeeld wat er vanuit gaat dat alles beschouwd kan worden als een actie in context. De actie en de context zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen samen één geheel. In het artikel over contextualisme hebben we gezien dat van tevoren niet vast staat wat actie is en wat context is. Alles kan in wezen actie of context zijn. De actie is meestal datgene waarin men primair geïnteresseerd in is. De mensen die het functioneel contextualisme bedacht hebben waren wetenschappers en behandelaren in de psychologie, die primair geïnteresseerd waren in het gedrag (van mensen). Zodoende is gedrag de actie en al het overige is context voor het gedrag. Het functioneel contextualisme richt zich dus op gedrag in context. Laten we dit eens bekijken aan de hand van een ons eerdere voorbeeld uit het artikel over het contextualisme: de man in de regen.

Doet een krant boven zijn hoofd (gedrag) in de regen (context)

Iemand loopt in de regen met een krant boven zijn hoofd. Het gedrag van deze persoon is dat hij een krant boven zijn hoofd houdt in de context van de regen. Zoals we eerder bij het contextualisme hebben gezien, zou het heel raar zijn om dit gedrag los te zien de regen. Dan zouden we alleen iemand zien die een krant boven zijn hoofd houdt.

De krant boven het hoofd houden is alleen logisch als we de context meenemen waarin dat gebeurt, namelijk de regen. De krant boven het hoofd houden en de regen vormen samen één logisch geheel. Anders gezegd, het gedrag en de context vormen één geheel. Als een functioneel contextualist ‘gedrag’ zegt, dan bedoelt hij impliciet gedrag-in-context, want het gedrag en de context zijn voor hem onlosmakelijk met elkaar verbonden (Gifford & Hayes, 1999, De Groot et al., 2015).

Gedrag zonder context is vreemd

Gedrag is alles wat je doet

We zijn gewend om over gedrag te praten alsof het anders is dan denken en voelen. Met gedrag wordt in de spreektaal meestal uiterlijk waarneembaar gedrag bedoelt, wat ik iemand zie doen. Bijvoorbeeld, Ik kan zien dat iemand hout zaagt, dat is uiterlijk gedrag. Ik kan niet zien dat iemand denkt over hoe lekker het weer is, terwijl hij hout zaagt. Binnen het Functioneel Contextualisme ziet men dat anders.

Het Functioneel Contextualisme ziet men denken, voelen en doen allemaal als gedrag. Er wordt hierin geen onderscheid gemaakt. Het zijn namelijk allemaal manieren om met de context om te gaan. Dat iemand denkt ‘hmmm, wat een lekker zonnetje’ is een logisch gedrag in de context van lekker weer. Dat is niet heel veel anders dan met houthakken in de context dat iemand misschien een lekker vuurtje wil stoken ‘s avonds en dat het nu lekker weer is om buiten hout te hakken.

Context: datgene waar je mee geconfronteerd wordt

Een andere manier om gedrag in context te begrijpen is als volgt: we doen altijd iets aan de hand van waarmee we geconfronteerd worden (Gardner, 1989). Datgene waarmee we geconfronteerd worden kunnen we de context noemen. Confrontatie heeft een beetje een negatieve lading, maar in dit geval bedoel ik dat niet zo. Ik bedoel daarmee dat we niet in een leegte leven. Integendeel, in ons en om ons heen zijn er continu gebeurtenissen die we tegenkomen waarmee we geconfronteerd worden en mee interacteren. Je wordt bijvoorbeeld nu geconfronteerd met deze tekst en je interacteert er mee. Je leest het, je probeert het misschien te begrijpen, misschien is er een gevoel van herkenning, of misschien wel verwarring. Hoe dan ook, je doet iets met deze tekst en de tekst doet iets met jou. Je wordt met iets geconfronteerd en je doet er iets mee. Dat gebeurt niet alleen met de regen of deze tekst, maar dat gebeurt met alles waarmee we geconfronteerd worden in ons leven, in ons en om ons heen.

Context binnen ons

De regen en de tekst waren zaken die buiten ons gebeuren, waarmee we geconfronteerd worden. Er zijn ook gebeurtenissen in onszelf denkbaar waarmee we geconfronteerd worden, waar we iets mee doen. Ons eerdere gedrag, zoals gevoelens en gedachten, kunnen context zijn voor ons huidige gedrag. Laat ik dit duidelijk maken met een voorbeeld:

De gedachte aan mijn vriendin maakt me blij en verliefd en ik ga lekker tegen haar aan liggen. De gedachte aan mijn vriendin is een context voor mijn blijdschap en gevoel van liefde. Deze gebeurtenis is op zijn beurt een context voor het gedrag dat ik tegen haar aan ga liggen.

 

De gedachte aan mijn vriendin is een context voor mijn glimlach

We kunnen dit een historische context noemen, omdat eerder gedrag (historie) een contextuele factor is voor het huidige gedrag. Dit onderwerp verdient zijn eigen artikel, dus in het volgende artikel gaan we hier verder op in.

Andere gebeurtenissen die binnen ons gebeuren zijn biologische processen, zoals onze hormoonhuishouding, ons DNA, of neurologische activatie. Biologische processen die invloed hebben op gedrag worden ook gezien als context voor gedrag (Biglan & Hayes, 2015). Belangrijk om te melden is dat de biologische processen dus geen oorzaak zijn voor het gedrag, maar slechts één van de contextuele factoren die het gedrag kunnen beïnvloeden.

Ik hoop dat je een beetje een beeld hebt met wat er bedoeld wordt met gedrag en met context. Laten we nu kijken wat dit betekent voor de rol van de therapeut.

De therapeut is context van de cliënt

Tijdens therapie wordt de cliënt geconfronteerd met de therapeut en daar moet de cliënt iets mee. Zodoende is de therapeut een onderdeel van de context van de cliënt z’n gedrag (Hayes & Hayes, 1992). Deze confrontatie met de therapeut is een continu proces in therapie. Wat je als therapeut doet, heeft van moment tot moment (doorlopend) invloed op de cliënt. Ook kleine dingen kunnen hierbij een invloed hebben (bijv.: een kopje thee inschenken, welkom heten, hoe je erbij zit, hoe je jezelf voelt, etc.).

Natuurlijk wordt de therapeut op zijn beurt geconfronteerd met de cliënt. Als de cliënt iets zegt of doet, dan moet de therapeut iets mee. Op deze manier heeft de cliënt logischer wijs ook invloed op het gedrag van de therapeut. De cliënt is daarmee de context van de therapeut. De therapeut en de cliënt zijn elkaars context voor hun eigen gedrag.

Je kan de therapie zien als een dans, waarbij de therapeut een stap zet, daarop zet de cliënt een stap, de therapeut weer, dit gaat zo door in een continue dynamiek waarbij de cliënt en de therapeut met elkaar geconfronteerd worden. De kunst is, voor de therapeut, om deze beweging, deze dans, vanuit deze doorlopende interactie een richting te geven die helpend is voor de cliënt.

 

Therapie is als een dans waarbij de cliënt en de therapeut bewegen in een doorlopende interactie.

Dit betekent dat niet alleen de methodes van de therapeut belangrijk zijn. Nee, alles wat de therapeut doet en is, is van belang. Want de cliënt wordt met de héle therapeut geconfronteerd. Eigenlijk is de therapeut de interventie. Zelfs als je als therapeut niks doet, roept dat nog steeds een gedrag op bij de cliënt. Stel je maar voor dat een therapeut niks zegt en je aankijkt, dat doet iets met je, als cliënt. Dus wat je als therapeut ook doet, niks of iets, de cliënt wordt geconfronteerd met jou als therapeut. De therapeut zelf is dus van wezenlijk belang in de interactie met de cliënt.

Omdat de therapeut zelf zo een wezenlijk onderdeel vormt bij therapie, is het voor de therapeut gunstig om zichzelf en zijn eigen gedrag te kennen. Dat kan gedrag zijn wat je als therapeut misschien nog onbewust doet, bijvoorbeeld strategieën die je hebt om pijnlijke ervaringen te vermijden (bijv.: afgewezen worden). Ook met dit gedrag van de therapeut kan de cliënt geconfronteerd worden, zonder dat je daar zelf erg in hebt. Daarom is het vanuit deze visie verstandig om leertherapie en supervisie te volgen, of te sparren met fijne collega’s, etc. Zo leer je jezelf steeds beter kennen als therapeut en heb je meer keuzes om bepaald gedrag wel of niet te doen in interactie met je cliënt. Op deze manier kan je de therapeutische interactie gerichter vormgeven.

Aan de andere kant is het ook zo dat de cliënt geconfronteerd wordt met aspecten van jou als therapeut, waar je zelf niks aan kan veranderen. Bijvoorbeeld, of je dezelfde taal spreekt (bijv. dialect), van welke afkomst je bent, je gender, je culturele achtergrond, noem maar op. Dit kan allemaal van invloed zijn op hoe de cliënt met jou als therapeut interacteert. Een cliënt kan zich soms meer op z’n gemak of veiliger voelen bij iemand die overeenkomt met zichzelf. Het kan fijn zijn om niet alles te hoeven uitleggen, juist omdat je ervaringen of een cultuur deelt. Of dat je als therapeut juist bepaalde woorden uit je dialect kan gebruiken die goed aanslaan bij de cliënt. Er wordt wel eens gezegd dat er een klik moet zijn tussen de therapeut en de cliënt. Dit zijn dingen die de klik tussen therapeut en cliënt kunnen versterken.

Samenvatting

We hebben in dit eerste deel gezien hoe het Functioneel Contextualisme de ‘actie in context’ interpreteert. We hebben gezien dat gedrag waar men in geïnteresseerd is als de actie wordt gezien en de rest als context. Het Functioneel Contextualisme ziet alles wat iemand doet als gedrag, ook denken en voelen.

Context kan worden gezien als datgene waarmee iemand geconfronteerd wordt. Deze context kan zowel binnen de persoon als buiten de persoon plaatsvinden. In therapie is de therapeut onderdeel van de context van de cliënt. Op zijn beurt is de cliënt de context van de therapeut. Op deze manier interacteren de therapeut en cliënt met elkaar in een doorlopende interactie. Deze interactie kan gezien worden als een dans tussen therapeut en cliënt.

Volgende artikel

Zoals we hebben gezien in het artikel over het contextualisme, is de actie in context een doorlopend, continu proces. In het volgende artikel we dieper in op hoe het Functioneel Contextualisme omgaat met dit doorlopende karakter van het contextualisme.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hier steunen met een vrijwillige bijdrage.

Referenties

Biglan, A., & Hayes, S. C. (2015). Functional contextualism and contextual behavioral science. The Wiley handbook of contextual behavioral science, 37-61.

De Groot, F., Corthouts, J., A-Tjak, J., Kleen, M., & Rokx, A. (2015). Theoretische achtergronden van ACT. Acceptance & Commitment Therapy: Theorie en praktijk, 3-11.

Gardner, W. M. (1989). A comparison of Skinner’s “Verbal Behavior” to Kantor’s “Psychological Linguistics.” Unpublished manuscript, Jacksonville State University.

Gifford, E. V., & Hayes, S. C. (1999). Functional contextualism: A pragmatic philosophy for behavioral science. In Handbook of behaviorism (pp. 285-327). Academic Press.

Hayes, S. C., & Hayes, L. J. (1992). Some clinical implications of contextualistic behaviorism: The example of cognition. Behavior Therapy23(2), 225-249.

Eclecticisme: Alle wereldhypotheses op een hoopje

Eclecticisme: Alle wereldhypotheses op een hoopje

Eclecticisme: Alle wereldhypotheses op een hoopje

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gekeken naar de verschillende wereldhypothese die Pepper (1942) onderscheidt: Het animisme en het mysticisme waren volgens Pepper niet geschikt voor wetenschap. Het vormisme, organisisme, mechanisisme en contextualisme wel. We hebben gezien dat iedere wereldhypohese zijn eigen waarheid heeft. Hier wil ik nog even op terugkomen in deze blog en hoe dit samenhangt met het vermengen van wereldhypotheses.

Waarheid

Het is al een paar keer langsgekomen, maar ik wil het toch nog maar eens herhalen. Geen van de wereldhypotheses is beter dan de ander. Geen enkele is goed of fout. Zelfs de wereldhypotheses die geschikt zijn voor wetenschap, zijn niet per definitie beter of slechter, dan de wereldhypotheses die niet geschikt zijn voor wetenschap.

Om dit wat duidelijker uit te leggen, kan je de wereldhypotheses zien als spelletjes. Net zo als dat iedere wereldhypothese zijn eigen regels heeft voor of iets waar is of niet, heeft ieder spel zijn eigen regels voor wanneer iemand heeft gewonnen. Zo heb je bijvoorbeeld bij het kaartspel ‘pesten’ gewonnen als al je die eerste bent die al zijn kaarten heeft weggespeeld. En bij monopolie heb je gewonnen als je als laatste overblijft. Of je wint, is afhankelijk van welk spel je speelt. Er bestaat geen winnen of verliezen buiten het spelen van een spel.

Zo is het ook met waarheid en wereldhypotheses. Waarheid bestaat alleen binnen een wereldhypothese. Buiten de wereldhypotheses om bestaat geen waarheid. Je kunt dus niet zeggen dat een wereldhypothese fout, of beter of slechter is dan een andere wereldhypothese. Als we dat zouden doen dan zou er een waarheid buiten de wereldhypotheses zijn. Een waarheid, die meer waar is dan de waarheid van de wereldhypotheses zelf. Als dat zo is, dan zijn de wereldhypotheses overbodig. We zouden dan gewoon deze overkoepelende waarheid kunnen gebruiken en de wereldhypotheses bij het vuil zetten. Voor zover we weten bestaat deze waarheid niet.

Monopoly en Pesten zijn verschillende spelletjes met hun eigen regels

Wereldhypotheses mengen

Misschien denk je nu, wat nou als we alle wereldhypotheses samenvoegen (dat heet eclecticisme), dan bundelen we de kracht van iedere wereldhypothese. Dat klinkt in eerste instantie heel aantrekkelijk, maar dat kan op langere termijn problemen op leveren.

Het mengen van wereldhypotheses is een beetje als het mengen van spelletjes. Elk spel heeft zijn eigen set aan regels om het spel te spelen. Al deze regels hebben alleen maar een betekenis binnen het kader van dat spel.

Stel, we gaan ‘pesten’ met monopolie mengen. Hoe weet je wanneer er iemand gewonnen heeft? Als de eerste bent van wie alle kaarten op zijn? Dat is niet hoe monopolie werkt. Als je als laatste overblijft? Dat is niet hoe pesten werkt. Welke regels neem je dan over van monopolie en welke van pesten. Hoezo die regels wel en anderen niet? En ja, misschien is dit leuk voor avondje, maar meestal eindigt het in een chaos, waarin niemand meer weet wat ze precies aan het doen zijn en wat de betekenis is van het spel.

 

Van Monopoly en Pesten één spel maken kan snel een chaos worden.

Zo is het ook met het mengen van wereldhypotheses. Als je ze mengt gebruik je dan het waarheidscriterium van het vormisme of het organisisme? En waarom? Wat neem je over van de een en wat van de ander? Hoezo precies die elementen en andere niet? Vaak is het aan het begin spannend en leuk om dingen samen te voegen en verbanden te zien tussen verschillende wereldhypotheses. Toch eindigt het vaak in een soep waarbij de richting onduidelijk is.

Beter is het om ze gescheiden te houden en één wereldhypothese te kiezen, die het beste bij je past. De enige uitzondering hierop is het contextualisme. Bij het contextualisme kan je eigenschappen van andere wereldhypotheses overnemen, zolang het bijdraagt aan het succesvol werken voor je doel. Maar ook hier zou ik voorzichtig mee zijn. Voor je het weet zit je in een mengelmoes waar je door de bomen het bos niet meer ziet.

Van het Mechanisisme en het Contextualisme één wereldhypothese maken, kan snel een chaos worden.

Ik hoop dat ik een overzicht heb gegeven van de verschillende filosofische uitgangspunten waaruit je kan kiezen. De meeste mensen hebben een voorkeur. Ik heb ook een voorkeur en daar is niks mis mee. Mijn voorkeur is niet beter of slechter dan jouw voorkeur. Als je een workshop of opleiding bij me komt volgen weet je vanuit welk bril dit gegeven wordt (het contextualisme) en kan je kiezen of dat bij je past en of je daar meer over wil weten. Mij heeft het in ieder geval veel gebracht.

In de volgende blog gaan we een specifieke vorm van het contextualisme onder de loep nemen, namelijk het Functioneel Contextualisme. Op deze stroming is de Relational Frame Theory gebaseerd.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de laatste van Pepper’s wereldhypothese, namelijk het contextualisme.

Actie in Context

Het idee achter het contextualisme is dat niks los gezien kan worden van de context waarin het gebeurd. Neem bijvoorbeeld het plaatje hieronder van iemand die een krant boven zijn hoofd doet, terwijl het regent (context). Het is logisch dat iemand een krant boven zijn hoofd doet, als het regent, om niet nat te worden.

Context en Actie zijn één geheel.

Het is zelfs vreemd als we zijn actie, ‘krant boven het hoofd houden’, los zouden zien van de regen. Als we dat zouden doen, dan zien we alleen iemand met een krant boven zijn hoofd. Dat is een beetje een vreemd gezicht. Waarom heeft deze persoon een krant boven zijn hoofd? De context, in dit geval de regen, maakt de gebeurtenis logisch en begrijpelijk. We kunnen dus niks los zien van de context waarin het gebeurd.

Het is vreemd om alleen naar de actie te kijken, los van de context

Het contextualisme noemt de gebeurtenis ook wel een actie-in-context. In ons voorbeeld was de krant boven het hoofd houden een ‘actie’, in de context van de regen. De actie-in-context is doorlopende gebeurtenis, hij gaat alsmaar door. Laten we dit nader bekijken aan de hand van twee dansende mensen.

Een dans is een doorlopende interactie tussen twee mensen

In deze dans is de man zich continu aan het aanpassen en reageren (actie) op de beweging van de vrouw (context). Bij elke stap die de man zet, beïnvloedt hij de beweging van de vrouw. De beweging van de vrouw (context) beïnvloedt op haar beurt de volgende stap die de man zet (actie). Zo beïnvloeden ze elkaar in de beweging van de dans, in de interactie. De acties van de man kunnen niet los gezien worden van de bewegingen van de vrouw en andersom, ze vormen samen een vloeiende interactie. Er is een doorlopende interactie tussen de actie en de context. De context beïnvloed de actie en de actie beïnvloed de context, keer op keer. 

Er is een doorlopende interactie tussen actie en context

Naast de bewegingen van de vrouw, zijn er nog meer contextuele factoren denkbaar waar de man mee interacteert tijdens de dans, zoals de muziek, andere dansers, de plek waar de dans plaats vindt, etc. De context hoeft dus niet één ding te zijn, maar kan uit meerdere factoren bestaan.

Alles kan actie zijn, alles kan context zijn

Ik zie al voor me dat menig feminist naar het beeldscherm schreeuwt: de vrouw kan ook de actie zijn, vrouwen zijn geen lijdend voorwerp hoor! En dat klopt, we kunnen de dans ook bekijken vanuit het perspectief van de vrouw. Als we dat doen, dan zijn de bewegingen van de vrouw de actie en de bewegingen van de man de context. De vrouw beïnvloedt met haar acties de beweging van de man en de vrouw past haar acties aan, aan de bewegingen van de man. Dat is binnen het contextualisme geen enkel probleem.

Wat actie is en wat context staat niet vast.

Hiermee zijn we gelijk bij een interessant punt beland: wat noemen we een actie en wat noemen we een context? Volgens de contextualist staat dat niet vast. Meestal is de actie datgene waar we primair in geïnteresseerd zijn, de rest is context. Waar we primair in geïnteresseerd zijn, is afhankelijk van onze voorkeuren, onze vragen en doelen. In principe kan dus alles een actie zijn en alles een context. Wat actie is en wat context is, is afhankelijk van onszelf. Een bepaalde mate van subjectiviteit, waar we niet aan ontkomen, zit dus al ingegoten in deze wereldhypothese. Maar, als we zelf bepalen wat actie is en wat context is, hoe weten we dan wat waar is?

Waarheid

Zoals we eerder hebben gezien, heeft iedere wereldhypothese zijn eigen waarheid. Bij het contextualisme kan alles context zijn en alles een actie zijn. En wat actie is en wat context is, is ook nog allemaal afhankelijk van onszelf. Wat is dan nog waar? Hoe kan je nog iets bevestigen of ontkrachten? Dit laatste is nodig voor wetenschap (zie een eerder artikel). Volgens de contextualist is iets waar als het succesvol werkt om een doel te bereiken.

Iets is waar als het succesvol werkt voor een doel.

Welk doel? Dat maakt niet uit. Je beslist zelf wat het doel is. Er is dus geen waarheid zonder een doel en het doel is afhankelijk van wat jij beslist dat het doel is. Het contextualisme schuurt in die zin een beetje aan tegen mysticisme. Zoals we in een eerder artikel gezien hebben is volgens het mysticisme iets waar omdat jouw intuïtie of gevoel van Liefde dat aangeeft. Beiden zijn behoorlijk subjectief georiënteerd. Alleen bij het mysticisme is er geen discussie mogelijk of iets waar is. Als jouw intuïtie zegt dat het waar is, dan is het zo, einde discussie. Dat is dat bij het contextualisme anders. Als iemand zegt wat zijn doel is, dan kan iemand anders bevestigen of ontkrachten of een bepaalde actie werkt voor dat doel of niet. Of iets werkt voor een doel kunnen we toetsen met wetenschap en we kunnen er een wetenschappelijke discussie over hebben. Het doel zelf is alleen niet te bevestigen of ontkrachten met wetenschap. Het doel is het doel en die staat niet ter discussie.

Door de focus op of iets werkt voor een doel, wordt het contextualisme ook soms pragmatisme genoemd. Is iets praktisch om een bepaald doel te bereiken? Zo ja, dan is het waar.

Laten we nog even verder kijken naar een aantal interessante eigenschappen van het contextualisme als filosofische stroming.

Alles is uniek, alles is in verandering

Elke actie in context is uniek. Ook al lijken twee acties nog zo op elkaar, de hele actie in context is nooit hetzelfde (Biglan & Hayes, 1996). Neem tandenpoetsen. Je poetst elke avond je tanden. Maar, geen van de keren is exact hetzelfde, waarin de hele actie én de hele context precies hetzelfde zijn. Geen enkele gebeurtenis is precies hetzelfde en zodoende bestaan er geen patronen. Je kan wel iets een patroon noemen, als dat werkt voor je doel. In dat geval heb je elementen genomen van verschillende acties-in-contexten die overeenkomen. Bijvoorbeeld: elke keer dat ik mijn tanden poets, doe ik dat met een tandenborstel. Het element wat overeenkomt, is het gebruik van een tandenborstel.

Elke keer tandenpoetsen is uniek

Op basis waarvan heb je juist voor deze elementen gekozen? Waarom kies ik de tandenborstel? Op basis van je doel. In mijn geval, omdat ik denk dat de tandenborstel een logisch, leuk en pakkend voorbeeld is in deze tekst. Ik had ook kunnen zeggen dat het een patroon is dat ik nooit een vinger in mijn oor steek terwijl ik m’n tandenpoets. Dat is ook een element wat overeenkomt. Maar waarom zou ik dat een patroon noemen? Dat is heel onlogisch. Een patroon is niet iets wat bestaat in de werkelijkheid, wat je een patroon noemt is uiteindelijk afhankelijk van datgene wat relevant is voor je doel.

Ik poets nooit mijn tanden met een vinger in mijn oor.

Alles is uniek, dan is nooit iets hetzelfde. Het logische gevolg is dat alles altijd in verandering is. Dat betekent dat volgens het contextualisme niks blijvend is. Wat vandaag zo is, kan morgen anders zijn. Zelfs wat waarheid is en wat het contextualisme is kan veranderen. Je kan het contextualisme ook zien als een doorlopende stroom die altijd in beweging is (Barnes-Holmes, 2000).

Actie in context als een doorlopende stroom: altijd in beweging

Geen ontdekking, maar een creatie

Een van mijn kleine plezieren in het leven zijn woorden die, als je ze ontleedt, precies zeggen wat ze betekenen. Ontdekken is zo een woord. Het idee van ontdekken is dat datgene wat je ontdekt, eerst bedekt was. Alsof het toegedekt is met een kleed en nu heb je het kleed weggehaald, en nu is het ont-dekt. Ont-dekken impliceert dat datgene wat je hebt ontdekt, er altijd al was, maar dat je het eerder niet gezien hebt, omdat het bedekt was. Columbus heeft Amerika ontdekt: het was er altijd al, maar we wisten er niet vanaf. Columbus heeft het bestaan van Amerika ont-dekt.

De sleutel was er altijd al, alleen bedekt. Nu is hij ont-dekt.

Leuk weetje: in het Engels is het precies hetzelfde: dis-covery. Wat we eerder hebben gezien in wereldhypotheses is dat een theorie een ontdekking is. Een ontdekking van de werking van het mechanisme (mechanisisme), de ontdekking van de natuurlijke cyclische beweging (organisisme) of de ontdekking van patronen in eigenschappen (vormisme). In deze theorieën verwijst een ontdekking naar iets wat echt bestaat. Wetenschap wat gericht is op te ontdekken wat écht zo is, noemen we ook wel ontologie.

In het contextualisme is een theorie geen ontdekking, maar een creatie. Een creatie die een bepaald doel dient. De theorie is waar als het het doel dient, anders niet. Dit is heel anders dan bij een ontdekking. Bij een ontdekking, wil je dat de theorie zo goed mogelijk overeenkomt met de werkelijkheid (ontologie). Een contextualist is daar niet per se in geïnteresseerd. Hoe de werkelijkheid eruitziet, is afhankelijk van je perspectief. Je perspectief is afhankelijk wat je als actie ziet en wat je als context ziet. Wat je als actie ziet of als context is afhankelijk van je doel. In het contextualisme gaat het er niet om, om de echte werkelijkheid te ontdekken, maar gaat het erom om dingen te creëren die succesvol werken voor een doel. Zo is een wetenschappelijk onderzoek een creatie met als doel om, op een systematische manier, een vraag te beantwoorden. De expeditie van Columbus was een creatie met als doel om een kortere route naar Azië te vinden.

Een theorie is een creatie om een doel te bereiken.

Sommige wetenschappers en wetenschapsfilosofen beweren dat het contextualisme of pragmatisme helemaal niet geïnteresseerd is in hoe de wereld echt is, in ontologie. Zij beweren dat men vanuit het contextualisme alleen geïnteresseerd is in of iets succesvol werkt voor een doel en niet in de echte werkelijkheid (Barnes-Holmes, 2000). Zo kan je tegenkomen dat ontologie en pragmatisme of contextualisme als tegenovergestelde worden gezien.

Contextualisme succesvol voor wetenschap?

Binnen de wetenschap is het handig dat mensen samen komen om datgene waar ze in geïnteresseerd zijn beter te begrijpen. En dat deze mensen gezamenlijk optrekken om een uitgebreid wetenschappelijk systeem te maken om deze dingen beter te kunnen begrijpen (Hayes & Fryling, 2023). Alleen, als iedereen zijn eigen persoonlijke doelen nastreeft, dan is het lastiger samen te werken binnen eenzelfde onderzoeksgebied. Het gevaar is dat ieder op zijn eigen eiland werkt, voor zijn eigen doel. Zo kan het voorkomen dat een onderzoeksgebied fragmenteert in allerlei kleine onderzoeksteams, die allemaal bezig zijn voor hun eigen doel. Zo kan je de samenhang verliezen die nodig is om op grootschalige wijze wetenschap te bedrijven. Dit is, op de langere termijn, een risico en wellicht een nadeel van het contextualisme.

Contextualisme in de psychologie

Dit is het punt waarop ik normaal gesproken bespreek hoe je het contextualisme terugziet in de psychologie. Dit komt nog uitgebreid aan bod, als we het Functioneel Contextualisme gaan behandelen. Voordat het zover is, zal ik eerst in de volgende blog nog wat afsluitende woorden wijden aan de wereldhypotheses. Bijvoorbeeld wat als je wereldhypotheses wil mengen?

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.
Biglan, A., & Hayes, S. C. (1996). Should the behavioral sciences become more pragmatic? The case for functional contextualism in research on human behavior. Applied and Preventive Psychology5(1), 47-57.
Hayes, L. J., & Fryling, M. J. (2023). Interbehaviorism: A Comprehensive Guide to the Foundations of Kantor’s Theory and Its Applications for Modern Behavior Analysis. New Harbinger Publications.

Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de wereldhypothese die het mechanisisme genoemd wordt.

De wereld als een machine

De wereldhypothese die het mechanisisme (of soms het mechanisme) wordt genoemd, gaat ervan uit dat alles in de wereld gezien kan worden als een machine (Pepper, 1945). De machine verwerkt de input tot een output. Zodoende heeft een machine 1) een input, 2) een verwerking en 3) een output.

De verwerking van de machine bestaat uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen hebben een fysieke locatie. De onderdelen zijn dus tastbare dingen. 

Losse onderdelen

Elk onderdeel brengt een ander onderdeel in beweging, één voor één. Dit is 1 op 1 relatie: 1 onderdeel veroorzaakt een beweging in 1 ander onderdeel, wat weer een beweging in 1 onderdeel veroorzaakt, etc. Dit wordt ook wel lineaire causaliteit genoemd (oorzaak-gevolg in een rechte lijn). Vanuit het mechanisisme is men geïnteresseerd in welke functie elk onderdeel heeft: hoe zet een onderdeel het volgende onderdeel in beweging. Oftewel, wat is het nut van dat ene onderdeel voor de werking van de machine. Door de functie van elk onderdeel te onderzoeken kan men de werking van de machine begrijpen.

Elk onderdeel zet een ander onderdeel in beweging. Elk onderdeel heeft een functie.

De machine herstellen

Waarom is het belangrijk om de werking van de machine te begrijpen? Vanuit deze wereldhypothese heeft alles in het leven een werking, een mechanisme. De natuurlijke staat van het leven is dat het mechanisme naar behoren functioneert. Als het mechanisme niet functioneert, dan moet het hersteld worden, naar zijn natuurlijke staat, zodat het weer werkt. Met andere woorden, het mechanisme moet gerepareerd worden. Om het mechanisme goed te kunnen repareren, moet men zo goed mogelijk weten hoe de machine werkt en wat de functies zijn van elk onderdeel.

De machine is kapot en moet gerepareerd

Het begrijpen van de functies van de verschillende onderdelen staat op de voorgrond. Je zou van de functies een soort blauwdruk kunnen maken. Een wetenschappelijke theorie of model kan deze functies beschrijven. Met een beetje verbeelding kan zo een theorie gezien worden als een blauwdruk van de machine, waarin de specifieke functies van de onderdelen beschreven zijn. Op deze manier moet een theorie inzicht geven in de werking van het mechanisme.

De functies van de onderdelen worden beschreven in een blauwdruk

Waarheid

Zoals we bij andere wereldhypotheses gezien hebben, heeft elk wereldhypothese zijn eigen waarheid, ook wel een waarheidscriterium genoemd. Bij het mechanisisme is iets waar als de functies die in een theorie beschreven zijn (de blauwdruk) overeenkomen met de echte werking van de machine. Er is een kleine kanttekening: volgens het mechanisisme kunnen we de werkelijkheid niet direct waarnemen. Onze waarneming (input) wordt ook verwerkt door ons brein. Deze verwerking kan onze waarneming vertroebelen. Dus we kunnen nooit zeker weten of onze theorieën daadwerkelijk overeenkomen met de werkelijkheid. Het is de taak van de wetenschap om de blauwdruk zo goed mogelijk te laten lijken op de echte werking van de machine.

Iets is waar als de blauwdruk zo goed mogelijk overeenkomt met het werkelijke mechanisme

Mechanisisme in de psychologie

Een voorbeeld van het mechanisme in de psychologie is de (neuro)cognitieve wetenschap. Hierin wordt de input verzorgd door de zintuigen, de hersenen doen de verwerking en de output is het uiterlijk gedrag. De onderdelen van de machine bevinden zich in de hersenen of zijn de hersenen. Elk onderdeel heeft een specifieke functie.

Het brein als een machine

Het idee is dat alle mentale of cognitieve processen (bijv.: aandacht, geheugen, intelligentie, emotieregulatie, etc.) terug te voeren zijn op functies van de hersenen.  Theorieën over mentale of cognitieve processen zijn als het ware de blauwdruk van de hersenen. In deze theorieën worden de specifieke functies uitgelegd van de hersenen. Soms wordt er een directe koppeling gemaakt met een hersengebied en soms ook niet. Over het algemeen wordt er wel aangenomen dat de hersenen verantwoordelijk zijn voor de functies die genoemd worden in deze theorieën.

Cognitieve processen als de functies van het brein

In therapie komt het mechanisisme ook terug. Bij een gedragsstoornis gaat men er impliciet van uit dat het natuurlijke mechanisme verstoord is. Er is een storing in het normaal functioneren van het gedrag, oftewel in het natuurlijke mechanisme. Klachten of symptomen zijn uiterlijke verschijningen van deze storing. Aan de hand van de klachten of symptomen kun je achterhalen wat er verstoord is. Als we weten welke stoornis iemand heeft (lees: wat er kapot is aan het mechanisme), weten we welke tools (lees: behandeling) we nodig hebben om de stoornis te verhelpen. Er is een 1 op 1 relatie tussen symptomen/klachten (het uiterlijk vertoon van de storing), de verstoring van het mechanisme en de behandeling (de tools): De verstoring in het mechanisme veroorzaakt specifieke klachten/symptomen, deze verstoring kan worden verholpen met een specifieke behandeling. Als de behandeling werkt, lossen de klachten ook op. Door deze 1 op 1 relatie tussen symptomen, verstoring en behandeling, hoef je zelfs als behandelaar niets te weten over de verstoring zelf. Als je de symptomen weet, weet je al welke tools effectief zijn om de verstoring op te lossen.

Therapeutische oefeningen of interventies worden regelmatig zelfs ‘tools’ genoemd. Therapeuten willen graag hun ‘toolbox vergroten’ in de hoop hun cliënten nog beter te kunnen helpen. Dat is in zichzelf een nobel streven. Alleen, door de focus op tools of interventies, zien we dat de therapeut zelf steeds minder belangrijk wordt en de interventies daarentegen steeds belangrijker. De therapeut is inwisselbaar, de oefeningen niet.

De oefeningen en interventies zijn belangrijker dan de therapeut

Dat de therapeut inwisselbaar is, zien we ook terug in effectstudies van specifieke therapieën. Er wordt een protocol gemaakt van oefeningen en interventies. Dit protocol wordt aan alle deelnemende cliënten gegeven en de therapeut wordt als variabele weg gerandomiseerd. Door dit te doen, wordt impliciet gezegd dat de specifieke oefeningen en interventies, de tools, het werkzame bestanddeel zijn van de therapie en niet de interactie met de therapeut zelf. Dit zijn allemaal hele logische aannames vanuit een mechanisch wereldbeeld.

In de effectstudies zien we ook de 1 op 1 relatie tussen klachten/symptomen en behandeling terug. De meeste effectstudies zijn met name geïnteresseerd voor welke symptomen een specifieke behandeling werkt. Er wordt dus alleen gekeken naar de relatie tussen symptomen en behandeling. De directe relatie met het verstoorde mechanisme is ertussenuit gehaald. Deze studies laten niet zien hoe de behandeling op het mechanisme werkt alleen óf het werkt. Daarentegen zie je veel minder studies die gaan over hoe een specifieke behandeling de verstoring precies oplost of herstelt. Als deze studies er zijn, dan zijn het vaak studies die geïnteresseerd zijn in hersengebieden waarvan de activatie is veranderd door de behandeling.

Dit laatste geeft nog geen antwoord op de vraag hoe de behandeling de verstoring in het brein (lees: mechanisme) heeft beïnvloed, alleen dát er iets in het mechanisme/brein is veranderd. Zowel effectstudies als studies naar hersenactivatie laten niet zien hoe of waarom precies iets is veranderd door een behandeling, alleen dát er iets is veranderd, hetzij hersenactiviteit, hetzij een score op een vragenlijst (bijv.: vragenlijst voor depressie). De hoe of waarom vraag richt zich op hoe specifieke processen beïnvloed worden door de therapie. In een later artikel (over monisme versus dualisme) komen we nog terug op de reden waarom studies binnen de cognitieve psychologie moeite hebben om deze hoe of waarom vragen te beantwoorden.

Niet alleen de therapeut is inwisselbaar, de cliënt ook. Er wordt verondersteld dat iedere cliënt met dezelfde stoornis met behulp van dezelfde behandeling (lees: tools) geholpen kan worden. Er is hierin geen verschil tussen mensen met dezelfde stoornis. Iedere cliënt is een mens en de natuurlijke machine (de hersenen) functioneert bij iedere mens nagenoeg hetzelfde, met hier en daar een enkele uitzondering (bijv.: ADHD, autisme, etc.). Als hetzelfde verstoord is, helpt dezelfde behandeling. Zo is het logisch dat niet de mens, maar de stoornis op de voorgrond komt te staan.

Past dit bij jou?

Al met al is onze GGZ betrekkelijk mechanisch ingeregeld en iedere groep heeft hier een aandeel in:

  • Onderzoek richt zich op de effectiviteit van ‘tools’, de therapeut is inwisselbaar.
  • Verzekeraars richten zich op efficiëntie, wat betekent: de cliënt moet zo snel mogelijk gerepareerd, terug naar de natuurlijke staat van de machine.
  • Cliënten willen graag weer normaal functioneren (lees: van hun klachten afkomen).
  • Therapeuten zijn gewend om meer en meer interventies te leren. Hoe meer soorten behandelingen een therapeut weet, hoe groter de toolbox van de therapeut, hoe beter de therapeut.

Ik zeg niet dat dit goed of fout is. Net zoals dat de wereldhypotheses uit de vorige artikelen niet fout zijn. Wat ik met dit artikel wil aangeven is dat bovengenoemde punten een logisch gevolg zijn van een mechanisch wereldbeeld. Het is, op het met moment van schrijven, de meest gangbare manier om naar gedrag te kijken. Het mooie aan de wereldhypotheses van Pepper, is dat je je wereldhypothese mag kiezen. Je kan kiezen wat bij je past. De vraag is, past dit bij jou?

Volgende week gaan verder met het contextualisme.

Ben je benieuwd hoe het anders kan? Dat laat ik je zien in de workshop over de Relational Frame Theory.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.