Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

door | mrt 5, 2024

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden linken naar eerdere blogs of de woordenlijst van het RFT-woordenboek.

Eerder in deze reeks hebben we gezien dat de wetenschapsfilosofie van functioneel contextualisme ‘gedrag’ ziet als gedrag in context. Dat betekent dat men iets doet (gedrag) ten aanzien van waarmee men geconfronteerd wordt (context). Bijv.: Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag). In deze blog gaan we verder in op wat het Functioneel Contextualisme bedoelt met het woord ‘Functioneel’.

Gedrag heeft een functie

Vanuit het Functioneel Contextualisme gaat men ervan uit dat elk gedrag een functie heeft binnen de context. Bijvoorbeeld, een krant boven je hoofd houden in de regen doe je, omdat je het onprettig vindt om nat te worden. Het heeft als functie om niet nat te worden/droog te blijven.

Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag) om niet nat te worden (functie).

De functie van de krant boven het hoofd te doen is om niet nat te worden.

Bij het functioneel contextualisme is men niet zo geïnteresseerd in hoe gedrag eruit ziet (ook wel de topografie van het gedrag genoemd). Men is voornamelijk geïnteresseerd in de functies van het gedrag binnen de context. Twee gedragingen die hetzelfde eruitzien kunnen dezelfde functie hebben. Zo kan een paraplu omhoog houden je ook helpen om niet nat te worden in de regen. De paraplu omhoog houden en een krant boven je hoofd doen kunnen dezelfde functie hebben als het regent (context): namelijk vermijden om nat te worden. Vanuit het functioneel contextualisme is, in dit geval, een krant boven je hoofd en een paraplu boven je hoofd houden ‘hetzelfde gedrag’, ook al ziet het er anders uit. Het heeft namelijk eenzelfde functie binnen de context.

Beide gedragingen hebben dezelfde functie

Het kan ook zo zijn, dat twee gedragingen die hetzelfde eruit zien een verschillende functie kunnen hebben. Neem bijvoorbeeld alcohol drinken. Voor de een is dat iets wat gewoon gezellig is, de ander gebruikt het om er iets mee te vermijden (bijv.: een naar gevoel of een negatief zelfbeeld). We kunnen dus niet per definitie afleiden uit de vorm wat de functie is.

Verschillende functies

Gedrag kan verschillende functies hebben (Barnes-Holmes, Barnes-Holmes, & McEnteggart, 2020). Een van zulke functies is om iets aantrekkelijk te vinden (+). Zo vind ik zeilen heel fijn. Ik vind het aantrekkelijk om het te doen en om er aan te denken, ook het gevoel wat het bij me oproept, is fijn. Zo kan zeilen een contextuele factor zijn die voor mij doorgaans aantrekkelijk is.

We kunnen ook iets naar vinden, dat we willen vermijden. Bijvoorbeeld ik vind kaas heel vies, dat eet ik liever niet. Als dat op het menu staat ga ik kijken of ik iets anders kan krijgen. Alleen al de gedachte aan kaas, daar begin ik al vies van te kijken.

Vaak als we iets willen vermijden, dan is er ook iets aantrekkelijk waarmee we datgene kunnen vermijden. Laten we dit bekijken in ons voorbeeld met de man die een krant boven zijn hoofd houdt in de regen. De regen en de krant zijn beiden contextuele factoren van het gedrag van de man. De man vindt de regen onprettig, dat wil hij vermijden. Dit maakt de krant (contextuele factor) aantrekkelijk, want daarmee kan hij de regen vermijden. Dus in dezelfde overkoepelende context hebben we twee contextuele units met verschillende functies: (1) de regen is vervelend (-); (2) de krant is aantrekkelijk (+)

De regen wil deze man vermijden en de krant is aantrekkelijk

Niet alles wat aantrekkelijk is, is prettig. Het kan voorkomen dat zaken die we normaal gesproken als negatief of onprettig beschouwen, toch aantrekkelijk kunnen zijn. Zo is het voor depressieve mensen ‘aantrekkelijk’ om in bed te blijven liggen of voor een alcoholist ‘aantrekkelijk’ om veel alcohol te drinken. Zij kunnen tegelijk ook het vervelend vinden dat ze het doen. Dat iets aantrekkelijk is, betekent niet dat het altijd leuk vindt om te doen. Bij psychische klachten komt het vaker voor dat bepaalde dingen aantrekkelijk zijn in een samenspel om iets anders te vermijden (bijv. zichzelf of gevoelens).

 We zagen eerder dat gedachten en gevoelens ook context kunnen zijn. Die kunnen we net zo goed aantrekkelijk vinden of het liefst willen vermijden. Bijvoorbeeld, mensen vinden het aantrekkelijk om over zichzelf te denken dat ze intelligent zijn of knap zijn. Dat kunnen aantrekkelijke contextuele factoren zijn. Aan de andere kant kunnen mensen het naar vinden om te denken dat ze waardeloos zijn of slecht zijn. Dat zijn contextuele factoren die men vaak liever vermijdt.

Naast aantrekkelijk (+) en willen vermijden (-) is er ook nog de mogelijkheid dat de context neutraal is (0). Je hoeft het noch te vermijden en vind het ook niet aantrekkelijk. Meestal zijn dingen met neutrale functies niet bijzonder opvallend zijn voor ons.

Geschiedenis en functies

We hebben in de vorige blog gezien dat geschiedenis een belangrijke rol speelt in het Functioneel Contextualisme. De geschiedenis heeft ook een invloed op de functies van het huidige gedrag. Om dit duidelijk te maken pakken we terug op een voorbeeld* uit de vorige blog met Anneke en Pieter in de Bijenkorf. Het verhaal ging als volgt: 

Pieter is in een grote winkel, zo een winkel als de bijenkorf. Terwijl hij door de winkel loopt, hoort hij via de omroep dat er zo meteen het brandalarm wordt getest. Vlak nadat dit is omgeroepen loopt Anneke de winkel binnen. Anneke heeft een jaar geleden een grote brand op kantoor meegemaakt. Het was een nare ervaring, waarbij haar collega’s ernstige brandwonden hebben opgelopen. Ze was er zelf gelukkig goed van af gekomen, maar het heeft wel een indruk bij haar achtergelaten. Nu loopt ze deze winkel binnen, zonder dat ze heeft gehoord dat het brandalarm getest wordt.

Bij het horen van het brandalarm rent Anneke naar buiten. Pieter, daarentegen, loopt langzaam en fluitend de deur uit loopt. Hij was zojuist klaar met winkelen.

Het brandalarm heeft een andere functie voor Pieter, dan voor Anneke.

Het brandalarm heeft verschillende functies voor Pieter dan voor Anneke. Voor Anneke heeft het vermijdende functies en voor Pieter neutraal. De heftige reactie van Anneke komt, onder andere, doordat ze een jaar geleden (geschiedenis) een nare ervaring heeft gehad met een brand. De ontspannen reactie van Peter op het afgaan van het brandalarm komt, doordat hij zojuist (geschiedenis) gewaarschuwd is.

Taal en functies

Wat je in dit voorbeeld ook ziet, is dat niet alleen de geschiedenis, maar ook taal invloed heeft op functies van de context. Als er niet was gezegd door de omroepster, dat het om een test ging, dan was Peter misschien wel in paniek naar buiten gerend. Dan had het brandalarm misschien ook een vermijdende functie voor Pieter gehad. Door de boodschap van de omroepster heeft het brandalarm een andere functie voor Peter gekregen (van vermijden naar neutraal).

Door taal kunnen we dingen aan elkaar relateren. Dingen met verschillende functies, bijv.: Dit alarm (-) is niet gevaarlijk (0). Door deze zin worden ‘het alarm’ en ‘niet gevaarlijk’ aan elkaar gerelateerd en zodoende verandert de functie van het alarm van vermijden (-) naar neutraal (0). Dit is waarom praten met iemand helpt: door het relateren van woorden kan je de functies van je gedrag veranderen.

Dit is waar de Relational Frame Theory onder andere over gaat: hoe we met taal de functies van het gedrag kunnen beïnvloeden. Deze kennis kan zeer waardevol zijn in therapie.

Met iemand praten kan helpen de functies van het gedrag te veranderen

Functies in Therapie

Vanuit het Functioneel Contextualisme is men in therapie niet zo geïnteresseerd in hoe het gedrag eruitziet, de vorm of topografie van het gedrag (paraplu of een krant). Daarentegen is men geïnteresseerd in welke functie het gedrag heeft binnen de context en de leergeschiedenis van de cliënt. De vraag die centraal staat is: wat maakt dat iemand doet wat hij doet, gezien de context en de leergeschiedenis?

Dat vorm en functie niet altijd overeenkomstig zijn, maakt ook dat de DSM binnen het functioneel contextualisme niet bijster interessant is. De DSM is een categorisatie op basis van hoe gedrag het eruit ziet, maar zegt niet zoveel over de functie van het gedrag.

Vanuit de functioneel contextuele visie, is het doel van therapie om de functies van het gedrag zo veranderen, dat de functies van het gedrag ruimte geven aan de cliënt zelf. Vaak worden de functies voornamelijk bepaald door de geschiedenis van de cliënt (zoals in het voorbeeld met Anneke). Therapie is er op gericht om de functies minder door de geschiedenis te laten bepalen en meer door wat bij de cliënt zelf past. Bijvoorbeeld om Anneke te leren dat ze niet in paniek uit de bijenkorf hoeft weg te rennen als het brandalarm af gaat bij een test, terwijl ze eigenlijk leuk wil gaan shoppen.

Deze functies kan je als therapeut bijvoorbeeld veranderen door een andere context te creëren waarmee de cliënt geconfronteerd wordt, zoals we in een eerdere blog hebben gezien. Daarnaast speelt taal of relateren een belangrijke factor in het veranderen van de functies. Hoe je die functies precies kan veranderen is afhankelijk van wat de leergeschiedenis is geweest en hoe iemand nu over zichzelf denkt (het relateren). Dit laatste kan je inzichtelijk maken met behulp van de Relational Frame Theory.

Er is nog veel meer te vertellen over hoe functies en relateren precies samenhangen en welke invloed dit heeft op therapie. Hier kom we later nog uitgebreid op terug als we de Relational Frame Theory zelf gaan behandelen. Voor het zo ver is, wil ik in de volgende blogs graag nog wat interessante dingen vertellen over het Functioneel Contextualisme zelf.

Volgende blogpost

In een eerder artikel hebben we gezien dat het contextualisme een pragmatisch waarheidscriterium heeft: iets is ‘waar’ is als het werkt voor een doel. Zonder doel is er dus geen waarheid. Het Functioneel Contextualisme heeft ook een doel. Hoe dat doel er uit ziet en wat het betekent gaan we in de komende blogs zien.

Meer leren?

Wil je intussen zelf leren hoe je de functies van het gedrag kunt veranderen door taal? Kom dan naar de cursus: Relational Frame Theory in de Praktijk of bekijk de 3-jarige opleiding in Procesgerichte Interactieve Therapie. Er is ook een gratis webinar die je kan volgen, waarin je een introductie krijgt in Procesgerichte Interactieve Therapie.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hieronder steunen met een vrijwillige bijdrage.

 

Referenties

Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.
Barnes-Holmes, D., Barnes-Holmes, Y., & McEnteggart, C. (2020). Updating RFT (more field than frame) and its implications for process-based therapy. The Psychological Record70, 605-624.

*Het voorbeeld wat hier genoemd is, is geïnspireerd op het voorbeeld wat Dermot Barnes-Holmes (2000) gebruikt in zijn artikel ‘Behavioral pragmatism: No place for reality and truth.’