Functioneel Contextualisme: Gedrag als een doorlopende stroom

door | jan 22, 2024

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

Eerder hebben we gezien dat waarheid afhankelijk kan zijn van je wereldbeeld. Het contextualisme is zo een wereldbeeld. Binnen de psychologie is er een stroming die zich baseert op dit wereldbeeld, genaamd het Functioneel Contextualisme (FC). Het Functioneel Contextualisme is het gedachtegoed waarop de Relational Frame Theory (RFT) en Procesgerichte Interactieve Therapie (PiT) op gebaseerd zijn. In de komende artikelen gaan we dieper in op wat het Functioneel Contextualisme is.

Mocht je het artikel over contextualisme nog niet gelezen hebben, dan is het aan te raden om dat eerst te doen. Klik hier voor het artikel over het contextualisme.

Het contextualisme gaat ervan uit dat alles gezien kan worden als een doorlopende actie in context. In de vorige blog zijn we dieper ingegaan op wat actie in context betekent vanuit het Functioneel Contextualisme. Deze keer gaan we dieper in op hoe het functioneel contextualisme tegen doorlopende karakter van het contextualisme aankijkt en hoe we dit terugzien in gedrag.

Gedrag als een doorlopend proces

Zoals we in eerdere artikelen hebben gezien, kunnen we gedrag zien als een continue dans. Met ons gedrag beïnvloeden we onze context en onze context beïnvloedt ons gedrag. Zo is er een continue wisselwerking tussen context en gedrag. Als we dit betrekken op de dans, dan zijn de bewegingen van onze danspartner onze context: we stemmen onze pasjes af op de passen die onze danspartner zet. En met onze pasjes, beïnvloeden we ook de pasjes van onze danspartner. Onze context beïnvloed ons gedrag en wij beïnvloeden, met ons gedrag, onze context. Deze uitwisseling is als het ware een doorlopende beweging, net als bij de dans.

Gedrag in context is als een dans: een doorlopende wisselwerking

In het vorige artikel hebben we gedrag en de context vanuit verschillende kanten belicht. Hierin hebben we het al kort gehad over het idee dat ons eerdere gedrag een context kan zijn voor ons huidige gedrag. Misschien kan je nog onderstaande voorbeeld herinneren:

De gedachte aan mijn vriendin maakt me blij en verliefd en er verschijnt een glimlach op mijn gezicht. Mijn gedachte aan mijn vriendin is een context voor mijn glimlach.

De gedachte aan mijn vriendin is een context voor mijn glimlach.

Hier zien we al dat het eerdere gedrag (denken aan mijn vriendin) mijn huidige gedrag beïnvloedt (glimlach). Met andere woorden, ik word geconfronteerd met een gedachte aan mijn vriendin (context) en daarop ga ik glimlachen (gedrag). We kunnen dit een historische context noemen, omdat eerder gedrag (historie) een contextuele factor is voor het huidige gedrag.

Laten we kijken naar nog een vergelijkbaar voorbeeld:

Ik loop buiten en hoor de vogels fluiten. Ik word hier blij van. Het blij gevoel maakt dat aan mijn vriendin denk en ik voel liefde voor haar. Ik heb ineens zin om iets lekkers voor haar te koken. Hierop ga ik boodschappen doen, etc….

Een opeenvolging van gedrag-in-contexten

De vogels zijn een context voor mijn blije gevoel. Mijn blije gevoel is een context voor het denken aan mijn vriendin, Mijn blije gevoel en de gedachte aan mijn vriendin is een context voor het denken aan wat ik voor haar ga koken. Dit vormt weer een context voor dat ik boodschappen ga doen, etc.

Zo een opeenvolging van gedrag wordt ook wel een stroom van gedrag genoemd (Barnes-Holmes, 2000). Wat er eerder in deze stroom is gebeurd heeft in bepaalde mate invloed op wat er nu gebeurt: Ik was misschien geen boodschappen gaan doen als ik niet aan mijn vriendin had gedacht of als ik niet buiten was gaan lopen. Wat er eerder is gebeurd heeft invloed op mijn huidige gedrag. Mijn eerdere gedrag wordt ook wel historische context of leergeschiedenis genoemd.

Andere geschiedenis is ander gedrag

Deze persoonlijke leergeschiedenis maakt dat de huidige context door verschillende mensen anders beleefd kan worden. Dat zien we terug in het volgende voorbeeld*:

Pieter is in een grote winkel, zo een winkel als de bijenkorf. Terwijl hij door de winkel loopt hoort hij via de omroep dat er zo meteen het brandalarm wordt getest. Vlak nadat dit is omgeroepen loopt Anneke de winkel binnen. Anneke heeft een jaar geleden een grote brand op kantoor meegemaakt. Het was een nare ervaring, waarbij haar collega’s ernstige brandwonden hebben opgelopen. Ze was er zelf gelukkig goed van af gekomen, maar het heeft wel een indruk achtergelaten bij haar. En nu loopt ze deze winkel binnen, zonder dat ze heeft gehoord dat het brandalarm getest wordt.

Bij het horen van het brandalarm rent Anneke rent in naar buiten. En Pieter loopt langzaam en fluitend de deur uit loopt, hij was toch al klaar met winkelen.

We zien hier dat eenzelfde gebeurtenis (het brandalarm) een ander gedrag op roept bij Anneke dan bij Piet. Dit komt door het verschil in geschiedenis. Pieter had een geschiedenis waarin hij hoorde via het omroepsysteem dat het brandalarm getest werd. Anneke heeft dat niet gehoord en had al eerder een nare ervaring met brand gehad (geschiedenis). Gezien de geschiedenis, reageerde Pieter anders op het brandalarm dan Anneke. Omdat het brandalarm niet hetzelfde gedrag oproept, is het een andere context voor Anneke dan voor Pieter (Barnes-Holmes, 2000). Dus: ook al ziet een context hetzelfde eruit (brandalarm), als het een ander gedrag oproept, is het niet dezelfde context.

Binnen het functioneel contextualisme zeggen we ook wel dat het brandalarm een andere functie heeft voor Anneke dan voor Pieter. Voor Anneke had het brandalarm de functie om snel weg te wezen. Voor Pieter had het brandalarm een neutrale functie, hij wandelde rustig naar buiten. Meer over functies en hoe die samenhangen met de leergeschiedenis lees je in het volgende artikel.

Jeugd en gezin

We kunnen de invloed van onze eigen geschiedenis ook zien in ons huidige gedrag. Wat we vroeger hebben meegemaakt, in onze jeugd, heeft ons gevormd tot wie we nu zien. Als kind zijn we in een continue wisselwerking met onze ouders, familie, school, vrienden, etc. Hoe deze wisselwerking is verlopen heeft invloed op hoe we ons nu gedragen. Onze jeugd is onderdeel van onze historische context of leergeschiedenis.

Ook broers en zussen beleven het gezin vanuit hun eigen historische context. Dat betekent dat ze niet dezelfde context en hebben niet dezelfde geschiedenis, ook al leven ze in hetzelfde gezin. Denk aan het brandalarm: Ook al delen ze eenzelfde uiterlijke context, deze context kan bij ieder in het gezin een ander gedrag oproepen, omdat we de situatie net anders beleven.

Stroom van gedrag

We hebben nu een aantal voorbeelden gezien waarbij we gedrag zien als een doorlopende wisselwerking tussen context en gedrag. Deze doorlopende wisselwerking kan je zien als een stroom (Barnes-Holmes, 2000). Een stroom, zoals een rivier, komt van de bergen. Misschien waren het hoge bergen of lage bergen. Misschien heeft het onderweg veel geregend of juist weinig. De stroom heeft een geschiedenis en dat beïnvloedt hoe de stroom zich nu beweegt (bijv.: snel of juist langzaam).

Zo heeft iedereen heeft zijn eigen stroom. Iedereen beleeft zijn leven vanuit zijn eigen stroom. Anneke en Pieter beleefde het brandalarm vanuit hun eigen stroom van gedrag.

Gedrag is als een stroom

Geschiedenis en Therapie

Wat zegt dit over therapie? Vanuit het Functioneel Contextualisme heeft de leergeschiedenis een belangrijke invloed op het huidige gedrag van de cliënt. Daarom wil je als therapeut graag weten hoe het eerdere gedrag eruit zag (bijv. in de jeugd) en hoe de context er toen uit zag (bijv. familiesituatie). Het beantwoorden van deze vragen helpt je om het huidige gedrag beter te begrijpen.

Dat betekent overigens niet dat je direct de geschiedenis hoeft uit te vragen. Het betekent eerder dat je er vanuit gaat dat het huidige gedrag voortkomt uit een geschiedenis, waardoor iemand nu doet wat hij doet.

Zo had ik een cliënt die, elke keer als ik contact met haar maakte, in haar hoofd schoot. Ik wist nog niet wat haar geschiedenis was en ik vond het nog niet het moment om dat te vragen. Wat ik wel heb gedaan is het volgende: ik heb het met haar erover gehad dat dit gedrag misschien wel een reden heeft dat ze dat doet, ook al weten we nog niet wat deze reden is.

Ik herinner me nog dat ze zei: ‘Ja, dat wil ik graag begrijpen!’ Daarop zei ik: ‘Dat snap ik, alleen dat weten we nu nog niet. We weten alleen dat het heel waarschijnlijk is dat er reden is dat je dit doet, welke reden dat precies is, dat weten we niet’.

Zodra ze kon loslaten dat ze de reden nu nog niet hoefde te weten gebeurde er iets. Dat er reden was, ook al wist ze die nog niet, maakte dat ze het een beetje kon accepteren dat ze zo in haar hoofd schoot en er meer ruimte ontstond om te kijken naar dit gedrag.

In dit voorbeeld wist ik nog niet wat de geschiedenis was, ik wist wel dat de geschiedenis heeft bijgedragen aan dit gedrag. Ik heb, voor nu, de dynamiek zo bewogen, dat er later ruimte is om te kijken wat er in haar verleden is gebeurd dat ze nu in haar hoofd schiet.

Wat ik met dit voorbeeld wil laten zien, is dat er andere mogelijkheden zijn om met deze geschiedenis om te gaan, dan om het aan het begin direct uit te vragen. Ik heb het nu zo ingezet dat het later mogelijk ruimte geeft aan een gedragsverandering.

Gedragsverandering: de stroom van richting laten veranderen

Gedragsverandering kun je zien als of de doorlopende stroom van richting verandert. De geschiedenis maakt dat deze stroom een bepaalde kracht en een bepaalde richting heeft. Deze stroom is niet zomaar van richting te veranderen.

Als we terugpakken op het laatste voorbeeld, met de cliënt die snel in haar hoofd schiet en veel denkt. Stel dat ik zo iets zou zeggen als: ‘Stop maar even met denken.’ Zou dat lukken? Ik denk het niet. Het denken is voor deze cliënt een stroom die niet zomaar van richting verandert. Het heeft ook reden waarom ze dit doet, dus dit gedrag zal niet zomaar stoppen. Zelfs als ze van zichzelf vindt dat het NU moet stoppen, dan nog stopt het niet.

Gedrag heeft een bepaalde vaart, een bepaalde kracht, net zoals een rivier die van een berg stroomt. Deze stroom buig je niet in één keer om. Veel cliënten willen zo snel mogelijk van hun klachten af. Maar ik verwacht niet dat ze zo snel veranderen. Sterker nog, ze hoeven van mij niet eens te veranderen (dat is een ander verhaal, meer daarover kan je hier lezen). Omdat het gedrag een historische reden heeft én met een bepaalde vaart doordendert, verwacht ik niet dat het gedrag zo makkelijk om te buigen is.

 

Net als een stroom, heeft gedrag een bepaalde vaart

Als dat gedrag zo een vaart heeft, dan hebben grote interventies niet altijd een groot effect. Een grote steen in een rivier werpen, daar gaat de rivier omheen en stroomt daarna weer zijn oude weg. Zo een grote steen geeft je ook niet heel veel mogelijkheden in het veranderen van de stroom. Als je een grote interventie doet, dan kan het zijn dat je cliënt zich even anders gedraagt of voelt, maar op lange termijn zijn oude gedrag (stroom) weer oppakt.

Een grote interventie hoeft niet per se een groot effect te hebben.

Heel veel kleine steentjes in de rivier gooien op plekken waar je ze precies wil hebben, daardoor kan je de rivier van richting laten veranderen. Zo kan je het ook zien met de stroom van gedrag. Door kleine dingen te doen kan je langzaam deze stroom van richting laten veranderen.

Wat bedoel ik met kleine dingen? Een voorbeeld van wat ik vaker doe, is dat ik kleine complimentjes geef als mensen binnenkomen. Meestal iets over hun kleding of zo: ‘Leuke kleur die trui, staat je goed!’ De eerste keer gebeurt er niet zo veel en gaat de stroom weer z’n gewone weg. De cliënt zegt dan misschien zo iets als: ‘O ja, die heb ik gewoon maar bij de kringloop gekocht hoor’. Maar als ik veel van die kleine dingen doe, verandert de stroom op een gegeven moment van richting. Als ik hetzelfde compliment veel later, tegen het einde van de therapie, nog eens maak, krijg ik een reactie als: Oh, dankjewel, ja ik ben er ook erg blij mee. In de tussentijd hebben al die kleine complimentjes aan deze verandering bijgedragen.

Zo zijn er heel veel kleine dingen die ik doe: Zo zeg ik vaak ‘Fijn om je weer te zien’, ik heet mensen welkom, schenk wat te drinken in, ik voer therapie in een huiselijke ruimte, er staan geen tafels tussen mij en de cliënt in, etc. Eigenlijk bestaan al mijn sessies uit een aaneenschakeling van allemaal kleine dingen. Ik krijg dan ook vaak aan het einde van een traject te horen van cliënten: ‘Het gaat echt beter met me, maar ik weet niet hoe dat gekomen is’. Dat is gekomen door allemaal kleine dingen, zonder één groot aanwijsbaar iets.

Heel veel kleine interventies kunnen de stroom van richting laten veranderen.

Overigens is het zo dat de eerste kleine steen die je in het water gooit, niet zoveel doen. Vanuit dit perspectief hoeft er in het begin niet veel te gebeuren in de therapie, want dan ben je nog de eerste steentjes aan het leggen, terwijl de stroom op z’n oude manier door dendert. Deze manier van werken vraagt geduld en vertrouwen van zowel de cliënt als de therapeut.

Geen protocollen

Vanuit het functioneel contextualisme is een protocol een beetje een vreemde gedachte. Iedere methode is als het brandalarm. Uiterlijk kan het hetzelfde eruit zien, maar het kan een ander gedrag oproepen bij de een dan bij de ander. Vanuit het functioneel contextualisme verwacht je niet dat elke interventie of methode hetzelfde effect heeft bij iedereen. Alles wat je doet en zegt, is maatwerk, afgestemd op de persoon. Elk klein steentje gooi je precies daar, waar hij passend is voor de cliënt. Zo sluit je aan bij het gedrag en de geschiedenis van de individuele cliënt. Je behandelt iedereen vanuit zijn eigen stroom.

Als therapeut heb je zelf ook een stroom van gedrag. Je hebt ook een persoonlijke en unieke stroom. Dus de manier waarop jij therapie geeft, zo kan niemand anders dat doen. Marjolein Vleugel is een goede collega en vriendin van me. We zeggen wel eens tegen elkaar dat we hetzelfde doen. In onze gesprekken over het werk merken we ook dat we dezelfde uitgangspunten hebben. Alleen we hebben ook onze eigen stijl en voorkeuren. Zo ben ik bijvoorbeeld vaak iets directer in mijn aanpak en zij is vaak wat subtieler in haar aanpak. Binnen het Functioneel Contextualisme is dat geen enkel probleem. We hoeven niet hetzelfde te doen, om toch hetzelfde te bereiken. In het volgende artikel gaan we hier verder op in.

Volgende artikel

Volgende keer gaan we het dus hebben over waar het woord ‘Functioneel’ voor staat in ‘Functioneel Contextualisme. Wat is de functie van gedrag en waarom is het belangrijk?

Meer weten over deze manier van werken?

Wil je ook op deze manier leren therapie te geven? Kom dan naar de cursus: Relational Frame Theory in de Praktijk of volg de 3-jarige opleiding in Procesgerichte Interactieve Therapie.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hier steunen met een vrijwillige bijdrage.

*Het voorbeeld wat hier genoemd is, is geïnspireerd op het voorbeeld wat Dermot Barnes-Holmes (2000) gebruikt in zijn artikel ‘Behavioral pragmatism: No place for reality and truth.’

Referenties

Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.

Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.