Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Functioneel Contextualisme: Wat is er zo Functioneel aan?

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden linken naar eerdere blogs of de woordenlijst van het RFT-woordenboek.

Eerder in deze reeks hebben we gezien dat de wetenschapsfilosofie van functioneel contextualisme ‘gedrag’ ziet als gedrag in context. Dat betekent dat men iets doet (gedrag) ten aanzien van waarmee men geconfronteerd wordt (context). Bijv.: Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag). In deze blog gaan we verder in op wat het Functioneel Contextualisme bedoelt met het woord ‘Functioneel’.

Gedrag heeft een functie

Vanuit het Functioneel Contextualisme gaat men ervan uit dat elk gedrag een functie heeft binnen de context. Bijvoorbeeld, een krant boven je hoofd houden in de regen doe je, omdat je het onprettig vindt om nat te worden. Het heeft als functie om niet nat te worden/droog te blijven.

Iemand wordt geconfronteerd met de regen (context) en doet een krant boven zijn hoofd (gedrag) om niet nat te worden (functie).

De functie van de krant boven het hoofd te doen is om niet nat te worden.

Bij het functioneel contextualisme is men niet zo geïnteresseerd in hoe gedrag eruit ziet (ook wel de topografie van het gedrag genoemd). Men is voornamelijk geïnteresseerd in de functies van het gedrag binnen de context. Twee gedragingen die hetzelfde eruitzien kunnen dezelfde functie hebben. Zo kan een paraplu omhoog houden je ook helpen om niet nat te worden in de regen. De paraplu omhoog houden en een krant boven je hoofd doen kunnen dezelfde functie hebben als het regent (context): namelijk vermijden om nat te worden. Vanuit het functioneel contextualisme is, in dit geval, een krant boven je hoofd en een paraplu boven je hoofd houden ‘hetzelfde gedrag’, ook al ziet het er anders uit. Het heeft namelijk eenzelfde functie binnen de context.

Beide gedragingen hebben dezelfde functie

Het kan ook zo zijn, dat twee gedragingen die hetzelfde eruit zien een verschillende functie kunnen hebben. Neem bijvoorbeeld alcohol drinken. Voor de een is dat iets wat gewoon gezellig is, de ander gebruikt het om er iets mee te vermijden (bijv.: een naar gevoel of een negatief zelfbeeld). We kunnen dus niet per definitie afleiden uit de vorm wat de functie is.

Verschillende functies

Gedrag kan verschillende functies hebben (Barnes-Holmes, Barnes-Holmes, & McEnteggart, 2020). Een van zulke functies is om iets aantrekkelijk te vinden (+). Zo vind ik zeilen heel fijn. Ik vind het aantrekkelijk om het te doen en om er aan te denken, ook het gevoel wat het bij me oproept, is fijn. Zo kan zeilen een contextuele factor zijn die voor mij doorgaans aantrekkelijk is.

We kunnen ook iets naar vinden, dat we willen vermijden. Bijvoorbeeld ik vind kaas heel vies, dat eet ik liever niet. Als dat op het menu staat ga ik kijken of ik iets anders kan krijgen. Alleen al de gedachte aan kaas, daar begin ik al vies van te kijken.

Vaak als we iets willen vermijden, dan is er ook iets aantrekkelijk waarmee we datgene kunnen vermijden. Laten we dit bekijken in ons voorbeeld met de man die een krant boven zijn hoofd houdt in de regen. De regen en de krant zijn beiden contextuele factoren van het gedrag van de man. De man vindt de regen onprettig, dat wil hij vermijden. Dit maakt de krant (contextuele factor) aantrekkelijk, want daarmee kan hij de regen vermijden. Dus in dezelfde overkoepelende context hebben we twee contextuele units met verschillende functies: (1) de regen is vervelend (-); (2) de krant is aantrekkelijk (+)

De regen wil deze man vermijden en de krant is aantrekkelijk

Niet alles wat aantrekkelijk is, is prettig. Het kan voorkomen dat zaken die we normaal gesproken als negatief of onprettig beschouwen, toch aantrekkelijk kunnen zijn. Zo is het voor depressieve mensen ‘aantrekkelijk’ om in bed te blijven liggen of voor een alcoholist ‘aantrekkelijk’ om veel alcohol te drinken. Zij kunnen tegelijk ook het vervelend vinden dat ze het doen. Dat iets aantrekkelijk is, betekent niet dat het altijd leuk vindt om te doen. Bij psychische klachten komt het vaker voor dat bepaalde dingen aantrekkelijk zijn in een samenspel om iets anders te vermijden (bijv. zichzelf of gevoelens).

 We zagen eerder dat gedachten en gevoelens ook context kunnen zijn. Die kunnen we net zo goed aantrekkelijk vinden of het liefst willen vermijden. Bijvoorbeeld, mensen vinden het aantrekkelijk om over zichzelf te denken dat ze intelligent zijn of knap zijn. Dat kunnen aantrekkelijke contextuele factoren zijn. Aan de andere kant kunnen mensen het naar vinden om te denken dat ze waardeloos zijn of slecht zijn. Dat zijn contextuele factoren die men vaak liever vermijdt.

Naast aantrekkelijk (+) en willen vermijden (-) is er ook nog de mogelijkheid dat de context neutraal is (0). Je hoeft het noch te vermijden en vind het ook niet aantrekkelijk. Meestal zijn dingen met neutrale functies niet bijzonder opvallend zijn voor ons.

Er is nog meer over stimulus functies te vertellen. We gaan daar verder op in als we de Relational Frame Theory zelf behandelen.

Geschiedenis en functies

We hebben in de vorige blog gezien dat geschiedenis een belangrijke rol speelt in het Functioneel Contextualisme. De geschiedenis heeft ook een invloed op de functies van het huidige gedrag. Om dit duidelijk te maken pakken we terug op een voorbeeld* uit de vorige blog met Anneke en Pieter in de Bijenkorf. Het verhaal ging als volgt: 

Pieter is in een grote winkel, zo een winkel als de bijenkorf. Terwijl hij door de winkel loopt, hoort hij via de omroep dat er zo meteen het brandalarm wordt getest. Vlak nadat dit is omgeroepen loopt Anneke de winkel binnen. Anneke heeft een jaar geleden een grote brand op kantoor meegemaakt. Het was een nare ervaring, waarbij haar collega’s ernstige brandwonden hebben opgelopen. Ze was er zelf gelukkig goed van af gekomen, maar het heeft wel een indruk bij haar achtergelaten. Nu loopt ze deze winkel binnen, zonder dat ze heeft gehoord dat het brandalarm getest wordt.

Bij het horen van het brandalarm rent Anneke naar buiten. Pieter, daarentegen, loopt langzaam en fluitend de deur uit loopt. Hij was zojuist klaar met winkelen.

Het brandalarm heeft een andere functie voor Pieter, dan voor Anneke.

Het brandalarm heeft verschillende functies voor Pieter dan voor Anneke. Voor Anneke heeft het vermijdende functies en voor Pieter neutraal. De heftige reactie van Anneke komt, onder andere, doordat ze een jaar geleden (geschiedenis) een nare ervaring heeft gehad met een brand. De ontspannen reactie van Peter op het afgaan van het brandalarm komt, doordat hij zojuist (geschiedenis) gewaarschuwd is.

Taal en functies

Wat je in dit voorbeeld ook ziet, is dat niet alleen de geschiedenis, maar ook taal invloed heeft op functies van de context. Als er niet was gezegd door de omroepster, dat het om een test ging, dan was Peter misschien wel in paniek naar buiten gerend. Dan had het brandalarm misschien ook een vermijdende functie voor Pieter gehad. Door de boodschap van de omroepster heeft het brandalarm een andere functie voor Peter gekregen (van vermijden naar neutraal).

Door taal kunnen we dingen aan elkaar relateren. Dingen met verschillende functies, bijv.: Dit alarm (-) is niet gevaarlijk (0). Door deze zin worden ‘het alarm’ en ‘niet gevaarlijk’ aan elkaar gerelateerd en zodoende verandert de functie van het alarm van vermijden (-) naar neutraal (0). Dit is waarom praten met iemand helpt: door het relateren van woorden kan je de functies van je gedrag veranderen.

Dit is waar de Relational Frame Theory onder andere over gaat: hoe we met taal de functies van het gedrag kunnen beïnvloeden. Deze kennis kan zeer waardevol zijn in therapie.

Met iemand praten kan helpen de functies van het gedrag te veranderen

Functies in Therapie

Vanuit het Functioneel Contextualisme is men in therapie niet zo geïnteresseerd in hoe het gedrag eruitziet, de vorm of topografie van het gedrag (paraplu of een krant). Daarentegen is men geïnteresseerd in welke functie het gedrag heeft binnen de context en de leergeschiedenis van de cliënt. De vraag die centraal staat is: wat maakt dat iemand doet wat hij doet, gezien de context en de leergeschiedenis?

Dat vorm en functie niet altijd overeenkomstig zijn, maakt ook dat de DSM binnen het functioneel contextualisme niet bijster interessant is. De DSM is een categorisatie op basis van hoe gedrag het eruit ziet, maar zegt niet zoveel over de functie van het gedrag.

Vanuit de functioneel contextuele visie, is het doel van therapie om de functies van het gedrag zo te veranderen, dat de functies van het gedrag ruimte geven aan de cliënt zelf. Vaak worden de functies voornamelijk bepaald door een bepaalde geschiedenis van de cliënt (zoals in het voorbeeld met Anneke). Therapie is er op gericht om de functies iets minder door deze geschiedenis te laten bepalen. Bijvoorbeeld om Anneke te leren dat ze niet in paniek uit de bijenkorf hoeft weg te rennen als het brandalarm af gaat bij een test, terwijl ze eigenlijk leuk wil gaan shoppen.

Deze functies kan je als therapeut bijvoorbeeld veranderen door een andere context te creëren waarmee de cliënt geconfronteerd wordt, zoals we in een eerdere blog hebben gezien. Daarnaast speelt taal of relateren een belangrijke factor in het veranderen van de functies. Hoe je die functies precies kan veranderen is afhankelijk van wat de leergeschiedenis is geweest en hoe iemand nu over zichzelf denkt (het relateren). Dit laatste kan je inzichtelijk maken met behulp van de Relational Frame Theory.

Er is nog veel meer te vertellen over hoe functies en relateren precies samenhangen en welke invloed dit heeft op therapie. Hier kom we later nog uitgebreid op terug als we de Relational Frame Theory zelf gaan behandelen. Voor het zo ver is, wil ik in de volgende blogs graag nog wat interessante dingen vertellen over het Functioneel Contextualisme zelf.

Volgende blogpost

In een eerder artikel hebben we gezien dat het contextualisme een pragmatisch waarheidscriterium heeft: iets is ‘waar’ is als het werkt voor een doel. Zonder doel is er dus geen waarheid. Het Functioneel Contextualisme heeft ook een doel, namelijk: gedrag voorspellen en beïnvloeden met nauwkeurigheid, bereik en diepte. Om dit doel goed te begrijpen moet ik eerst wat uitleggen over het monisme en het dualisme. Voordat we dat doen, maken we eerst een klein mystiek uitstapje.

Dus we krijgen achtereenvolgens artikelen over:
– mystiek uitstapje
– monisme en dualisme
– doel van het functioneel contextualisme

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hieronder steunen met een vrijwillige bijdrage.

 

Referenties

Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.
Barnes-Holmes, D., Barnes-Holmes, Y., & McEnteggart, C. (2020). Updating RFT (more field than frame) and its implications for process-based therapy. The Psychological Record70, 605-624.

*Het voorbeeld wat hier genoemd is, is geïnspireerd op het voorbeeld wat Dermot Barnes-Holmes (2000) gebruikt in zijn artikel ‘Behavioral pragmatism: No place for reality and truth.’

 

Functioneel Contextualisme: Gedrag in Context

Functioneel Contextualisme: Gedrag in Context

Functioneel Contextualisme: Gedrag in Context

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

Eerder hebben we gezien dat waarheid afhankelijk kan zijn van je wereldbeeld. Het contextualisme is zo een wereldbeeld. Binnen de psychologie is er een stroming die zich baseert op dit wereldbeeld, genaamd het Functioneel Contextualisme (FC). Het Functioneel Contextualisme is het gedachtegoed waarop de Relational Frame Theory (RFT) en Procesgerichte Interactieve Therapie (PiT) op gebaseerd zijn. In de komende artikelen gaan we dieper in op wat het Functioneel Contextualisme is. In deze blog leg ik je uit hoe het Functioneel Contextualisme gedrag en context ziet en zal ik dieper ingaan op welke plek de therapeut hierin inneemt.

Mocht je het artikel over contextualisme nog niet gelezen hebben, dan is het aan te raden om dat eerst te doen. Klik hier voor het artikel over het contextualisme.

Gedrag in context

Het Functioneel Contextualisme is een vorm van het contextualisme. Het contextualisme is een wereldbeeld wat er vanuit gaat dat alles beschouwd kan worden als een actie in context. De actie en de context zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen samen één geheel. In het artikel over contextualisme hebben we gezien dat van tevoren niet vast staat wat actie is en wat context is. Alles kan in wezen actie of context zijn. De actie is meestal datgene waarin men primair geïnteresseerd in is. De mensen die het functioneel contextualisme bedacht hebben waren wetenschappers en behandelaren in de psychologie, die primair geïnteresseerd waren in het gedrag (van mensen). Zodoende is gedrag de actie en al het overige is context voor het gedrag. Het functioneel contextualisme richt zich dus op gedrag in context. Laten we dit eens bekijken aan de hand van een ons eerdere voorbeeld uit het artikel over het contextualisme: de man in de regen.

Doet een krant boven zijn hoofd (gedrag) in de regen (context)

Iemand loopt in de regen met een krant boven zijn hoofd. Het gedrag van deze persoon is dat hij een krant boven zijn hoofd houdt in de context van de regen. Zoals we eerder bij het contextualisme hebben gezien, zou het heel raar zijn om dit gedrag los te zien de regen. Dan zouden we alleen iemand zien die een krant boven zijn hoofd houdt.

De krant boven het hoofd houden is alleen logisch als we de context meenemen waarin dat gebeurt, namelijk de regen. De krant boven het hoofd houden en de regen vormen samen één logisch geheel. Anders gezegd, het gedrag en de context vormen één geheel. Als een functioneel contextualist ‘gedrag’ zegt, dan bedoelt hij impliciet gedrag-in-context, want het gedrag en de context zijn voor hem onlosmakelijk met elkaar verbonden (Gifford & Hayes, 1999, De Groot et al., 2015).

Gedrag zonder context is vreemd

Stimulus – Response

Een andere benaming voor gedrag in context is ‘stimulus – response relatie’. Een stimulus is iets waar je mee geconfronteerd wordt, hetgeen wat je stimuleert. De response is hoe je interacteert met datgene waar je mee geconfronteerd wordt (de stimulus). De stimulus – response relatie beschrijft deze dynamiek. ‘Stimulus’ en ‘context’ verwijzen naar hetzelfde: iets waar je mee geconfronteerd wordt. Gedrag en response verwijzen ook naar hetzelfde: de manier waarop je interacteert met datgene waar je mee geconfronteerd wordt.

Gedrag/Response is alles wat je doet

We zijn gewend om over gedrag te praten alsof het anders is dan denken en voelen. Met gedrag wordt in de spreektaal meestal uiterlijk waarneembaar gedrag bedoelt, wat ik iemand zie doen. Bijvoorbeeld, Ik kan zien dat iemand hout zaagt, dat is uiterlijk gedrag. Ik kan niet zien dat iemand denkt over hoe lekker het weer is, terwijl hij hout zaagt. Binnen het Functioneel Contextualisme ziet men dat anders.

Het Functioneel Contextualisme ziet men denken, voelen en doen allemaal als gedrag. Er wordt hierin geen onderscheid gemaakt. Het zijn namelijk allemaal manieren om met de context om te gaan. Dat iemand denkt ‘hmmm, wat een lekker zonnetje’ is een logisch gedrag in de context van lekker weer. Dat is niet heel veel anders dan met houthakken in de context dat iemand misschien een lekker vuurtje wil stoken ‘s avonds en dat het nu lekker weer is om buiten hout te hakken.

Context/Stimulus: datgene waar je mee geconfronteerd wordt

Een andere manier om gedrag in context te begrijpen is als volgt: we doen altijd iets aan de hand van waarmee we geconfronteerd worden (Gardner, 1989). Datgene waarmee we geconfronteerd worden kunnen we de context noemen. Confrontatie heeft een beetje een negatieve lading, maar in dit geval bedoel ik dat niet zo. Ik bedoel daarmee dat we niet in een leegte leven. Integendeel, in ons en om ons heen zijn er continu gebeurtenissen die we tegenkomen waarmee we geconfronteerd worden en mee interacteren. Je wordt bijvoorbeeld nu geconfronteerd met deze tekst en je interacteert er mee. Je leest het, je probeert het misschien te begrijpen, misschien is er een gevoel van herkenning, of misschien wel verwarring. Hoe dan ook, je doet iets met deze tekst en de tekst doet iets met jou. Je wordt met iets geconfronteerd en je doet er iets mee. Dat gebeurt niet alleen met de regen of deze tekst, maar dat gebeurt met alles waarmee we geconfronteerd worden in ons leven, in ons en om ons heen.

Context/Stimulus binnen ons

De regen en de tekst waren zaken die buiten ons gebeuren, waarmee we geconfronteerd worden. Er zijn ook gebeurtenissen in onszelf denkbaar waarmee we geconfronteerd worden, waar we iets mee doen. Ons eerdere gedrag, zoals gevoelens en gedachten, kunnen context of stimuli zijn voor ons huidige gedrag of response. Laat ik dit duidelijk maken met een voorbeeld:

De gedachte aan mijn vriendin maakt me blij en verliefd en ik ga lekker tegen haar aan liggen. De gedachte aan mijn vriendin is een context of een stimulus voor mijn blijdschap en gevoel van liefde. Deze gebeurtenis is op zijn beurt een context/stimulus voor het gedrag dat ik tegen haar aan ga liggen.

 

De gedachte aan mijn vriendin is een context voor mijn glimlach

We kunnen dit een historische context noemen, omdat eerder gedrag (historie) een contextuele factor is voor het huidige gedrag. Dit onderwerp verdient zijn eigen artikel, dus in het volgende artikel gaan we hier verder op in.

Andere gebeurtenissen die binnen ons gebeuren zijn biologische processen, zoals onze hormoonhuishouding, ons DNA, of neurologische activatie. Biologische processen die invloed hebben op gedrag worden ook gezien als context voor gedrag (Biglan & Hayes, 2015). Belangrijk om te melden is dat de biologische processen dus geen oorzaak zijn voor het gedrag, maar slechts één van de contextuele factoren die het gedrag kunnen beïnvloeden.

Ik hoop dat je een beetje een beeld hebt met wat er bedoeld wordt met gedrag en met context. Laten we nu kijken wat dit betekent voor de rol van de therapeut.

De therapeut is context van de cliënt

Tijdens therapie wordt de cliënt geconfronteerd met de therapeut en daar moet de cliënt iets mee. Zodoende is de therapeut een onderdeel van de context van de cliënt z’n gedrag (Hayes & Hayes, 1992). Deze confrontatie met de therapeut is een continu proces in therapie. Wat je als therapeut doet, heeft van moment tot moment (doorlopend) invloed op de cliënt. Ook kleine dingen kunnen hierbij een invloed hebben (bijv.: een kopje thee inschenken, welkom heten, hoe je erbij zit, hoe je jezelf voelt, etc.).

Natuurlijk wordt de therapeut op zijn beurt geconfronteerd met de cliënt. Als de cliënt iets zegt of doet, dan moet de therapeut iets mee. Op deze manier heeft de cliënt logischer wijs ook invloed op het gedrag van de therapeut. De cliënt is daarmee de context van de therapeut. De therapeut en de cliënt zijn elkaars context voor hun eigen gedrag.

Je kan de therapie zien als een dans, waarbij de therapeut een stap zet, daarop zet de cliënt een stap, de therapeut weer, dit gaat zo door in een continue dynamiek waarbij de cliënt en de therapeut met elkaar geconfronteerd worden. De kunst is, voor de therapeut, om deze beweging, deze dans, vanuit deze doorlopende interactie een richting te geven die helpend is voor de cliënt.

 

Gedrag – in – context (of stimulus – response relatie) is een continue dynamiek.

Dit betekent dat niet alleen de methodes van de therapeut belangrijk zijn. Nee, alles wat de therapeut doet en is, is van belang. Want de cliënt wordt met de héle therapeut geconfronteerd. Eigenlijk is de therapeut de interventie. Zelfs als je als therapeut niks doet, roept dat nog steeds een gedrag op bij de cliënt. Stel je maar voor dat een therapeut niks zegt en je aankijkt, dat doet iets met je, als cliënt. Dus wat je als therapeut ook doet, niks of iets, de cliënt wordt geconfronteerd met jou als therapeut. De therapeut zelf is dus van wezenlijk belang in de interactie met de cliënt.

Omdat de therapeut zelf zo een wezenlijk onderdeel vormt bij therapie, is het voor de therapeut gunstig om zichzelf en zijn eigen gedrag te kennen. Dat kan gedrag zijn wat je als therapeut misschien nog onbewust doet, bijvoorbeeld strategieën die je hebt om pijnlijke ervaringen te vermijden (bijv.: afgewezen worden). Ook met dit gedrag van de therapeut kan de cliënt geconfronteerd worden, zonder dat je daar zelf erg in hebt. Daarom is het vanuit deze visie verstandig om leertherapie en supervisie te volgen, of te sparren met fijne collega’s, etc. Zo leer je jezelf steeds beter kennen als therapeut en heb je meer keuzes om bepaald gedrag wel of niet te doen in interactie met je cliënt. Op deze manier kan je de therapeutische interactie gerichter vormgeven.

Aan de andere kant is het ook zo dat de cliënt geconfronteerd wordt met aspecten van jou als therapeut, waar je zelf niks aan kan veranderen. Bijvoorbeeld, of je dezelfde taal spreekt (bijv. dialect), van welke afkomst je bent, je gender, je culturele achtergrond, noem maar op. Dit kan allemaal van invloed zijn op hoe de cliënt met jou als therapeut interacteert. Een cliënt kan zich soms meer op z’n gemak of veiliger voelen bij iemand die overeenkomt met zichzelf. Het kan fijn zijn om niet alles te hoeven uitleggen, juist omdat je ervaringen of een cultuur deelt. Of dat je als therapeut juist bepaalde woorden uit je dialect kan gebruiken die goed aanslaan bij de cliënt. Er wordt wel eens gezegd dat er een klik moet zijn tussen de therapeut en de cliënt. Dit zijn dingen die de klik tussen therapeut en cliënt kunnen versterken.

De cliënt is ook een stimulus/context voor de therapeut

Samenvatting

We hebben in dit eerste deel gezien hoe het Functioneel Contextualisme de ‘actie in context’ interpreteert. We hebben gezien dat gedrag waar men in geïnteresseerd is als de actie wordt gezien en de rest als context. Het Functioneel Contextualisme ziet alles wat iemand doet als gedrag, ook denken en voelen.

Context kan worden gezien als datgene waarmee iemand geconfronteerd wordt. Deze context kan zowel binnen de persoon als buiten de persoon plaatsvinden. In therapie is de therapeut onderdeel van de context van de cliënt. Op zijn beurt is de cliënt de context van de therapeut. Op deze manier interacteren de therapeut en cliënt met elkaar in een doorlopende interactie. Deze interactie kan gezien worden als een dans tussen therapeut en cliënt.

Volgende artikel

Zoals we hebben gezien in het artikel over het contextualisme, is de actie in context een doorlopend, continu proces. In het volgende artikel we dieper in op hoe het Functioneel Contextualisme omgaat met dit doorlopende karakter van het contextualisme.

Vrijwillige bijdrage

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me hier steunen met een vrijwillige bijdrage.

Referenties

Biglan, A., & Hayes, S. C. (2015). Functional contextualism and contextual behavioral science. The Wiley handbook of contextual behavioral science, 37-61.

De Groot, F., Corthouts, J., A-Tjak, J., Kleen, M., & Rokx, A. (2015). Theoretische achtergronden van ACT. Acceptance & Commitment Therapy: Theorie en praktijk, 3-11.

Gardner, W. M. (1989). A comparison of Skinner’s “Verbal Behavior” to Kantor’s “Psychological Linguistics.” Unpublished manuscript, Jacksonville State University.

Gifford, E. V., & Hayes, S. C. (1999). Functional contextualism: A pragmatic philosophy for behavioral science. In Handbook of behaviorism (pp. 285-327). Academic Press.

Hayes, S. C., & Hayes, L. J. (1992). Some clinical implications of contextualistic behaviorism: The example of cognition. Behavior Therapy23(2), 225-249.

Noodzakelijk voor Wetenschap

Noodzakelijk voor Wetenschap

Noodzakelijk voor Wetenschap

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blog hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je filosofie of je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Het is als een bril, die je niet af kan zetten, maar wel kan verwisselen met een andere bril. Ook wetenschappers dragen zo een bril en hebben een wereldbeeld. Wetenschapsfilosoof Pepper (1942) maakte onderscheid tussen zes verschillende globale wereldbeelden, die hij wereldhypotheses noemde. Elk met zijn eigen kijk op waarheid, ook wel bekend onder de term ‘waarheidscriterium’.

Geschikt voor wetenschap

Nu is niet elke wereldhypothese geschikt voor wetenschap, volgens Pepper. In deze blog wil ik je graag meer vertellen over waar een wereldbeeld of wereldhypothese aan moet voldoen als je het wil gebruiken als basis voor wetenschap. Kort gezegd: in wetenschap is het noodzakelijk dat ik een bewering van iemand kan bevestigen of ontkrachten. Als ik iets beweer, dan moet jij dat kunnen bevestigen of ontkrachten. Pepper noemt dit met een Engels woord: corroboration. Zo een bevestiging, of ontkrachten, van een bewering kan op twee manieren:

  1. Aan de hand van metingen
  2. Aan de hand van logica
Metingen

Ik zou bijvoorbeeld het kookpunt van water kunnen meten, met een thermometer. Ik zeg tegen jou, de lezer, ‘water kookt bij 100 graden Celsius’. Je bent er misschien niet van overtuigd en wil de meting zelf doen. Dat doe je en je ziet dat de thermometer inderdaad 100 graden aan wijst als het water kookt. Met jouw meting bevestig je mijn bewering. Een bevestiging van een bewering op basis van een meeting noemt Pepper: corroboration of data.

 

Logica

Nu kan je ook iets bevestigen aan de hand van logica. Neem bijvoorbeeld een stoel, die wordt gemaakt door een fabrikant, genaamd Putjefrats. Deze fabrikant, Putjefrats, staat bekend om zijn stevige stoelen, Putjefrats heeft een keurmerk en wordt regelmatig gecontroleerd door een externe partij op de stevigheid van zijn stoelen. Nu heb ik zo een stoel gekocht van Putjefrats en ik zeg tegen jou: ‘Dit is een stevige stoel, ga er maar op zitten, hij is van Putjefrats!’. Je vertrouwt het toch niet helemaal en vraagt aan mij, ‘Hoezo is dit een stevige stoel, alleen omdat hij van Putjefrats is?’. Dan zeg ik, ‘Nou, Putjefrats staat bekend om zijn stevige stoelen, ze hebben een keurmerk en worden regelmatig gecontroleerd.’ ‘Oh, als dat zo is’, zeg je, ‘dan is het zeer waarschijnlijk dat dit een stevige stoel is.’ Zo bevestig je mijn bewering op basis van de logische samenhang van verschillende data. Een bevestiging op basis van logica, noemt Pepper in het Engels: corroboration of danda.

Binnen een wereldhypothese moeten beiden mogelijkheden van bevestigen of ontkrachten mogelijk zijn: zowel op basis van logica als op basis van data. Twee van Peppers wereldhypotheses voldoen hier niet aan en vier wel. In de volgende blog gaan we kijken naar de twee wereldbeelden die ongeschikt zijn voor wetenschap: Animisme en Mysticisme.

Wereldhypotheses zelf zijn niet te bevestigen

Een wereldhypothese is zelf overigens niet te ontkrachten of te bevestigen als waar. Iets is waar binnen een bepaalde wereldhypothese of vanuit een bepaald wereldbeeld. Waarheid bestaat niet los van een wereldhypothese, zoals te lezen is in de vorige blog. Een wereldhypothese proberen te bevestigen of ontkrachten is als het opeten van je eigen mond: het gaat niet. De ene wereldhypothese kan dus niet méér of minder waar zijn dan de ander. Dit geldt ook voor wereldhypotheses die niet geschikt zijn voor wetenschap.

Volgende keer dus voorbeelden van wereldhypotheses die niet geschikt zijn voor wetenschap.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Wetenschap, bewijs en waarheid door verschillende brillen

Wetenschap, bewijs en waarheid door verschillende brillen

Wetenschap, bewijs en waarheid door verschillende brillen

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. RFT is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

We beginnen deze serie over RFT met een reeks blogs over de wetenschapsfilosofie. De komende artikelen zijn gebaseerd op het boek van wetenschapsfilosoof S.C. Pepper ‘World Hypotheses: A study in evidence‘ uit 1942.

 

Wetenschap en waarheid

Je ziet wel eens koppen van nieuwsberichten voorbij komen als ‘Wetenschap wijst uit dat…’ of ‘Wetenschap bewijst….’ In onze samenleving zien we wetenschap doorgaans als een bezigheid die de waarheid kan achterhalen. Bijv., wat waar is over hoe onze wereld werkt en hoe wij werken. Er is één waarheid, die ligt buiten ons en moeten we leren kennen. En als we die waarheid kennen, dan weten we het zeker. Dan weten we wat we moeten doen, welke keuzes we moeten maken, hoe de wereld werkt, wat echt zo is en wat niet echt zo is.

Evidence-based medicine (EBM) is een populair begrip in de psychologie. EBM is therapie waarvan er bewijs is dat het effectief is. Alleen wanneer beschouwen we iets als effectief? Hoe komen we tot evidence, tot bewijs? En wat ligt er ten grondslag aan dit bewijs? Wanneer is iets waar? Voor deze vragenstukken kijken we naar wetenschapsfilosoof S.C. Pepper, die in 1942 World Hypotheses: A Study in Evidence schreef.

Hierin schreef hij dat wat bewijs genoemd wordt en wat gezien wordt als waarheid afhankelijk is van je wereldbeeld. Zo een wereldbeeld is een perspectief vanuit waar je naar het leven kijkt. Je kan vergelijken met een bril. Als je een rode bril op zet, zie je de wereld rood. Als je een blauwe bril op zet zie je de wereld blauw.

Kan ik niet zonder bril?

Nu denk je misschien ‘nou, dan zet ik toch geen bril op, dan zie ik de wereld zoals die is’. Maar dat is niet mogelijk. Je kan niet zonder wereldbeeld, ook een wetenschapper niet. Een wetenschapper is geen onbeschreven blad als hij begint met zijn onderzoek. Hij komt niet uit een ei gekropen en begint met vragen te stellen en onderzoek te doen.

 

Ook een wetenschapper groeit op en ontwikkelt zich in een gemeenschap die hem een bril mee geeft. Misschien wisselt hij later nog van bril, maar hij zal nooit zonder bril naar de wereld kunnen kijken. Zijn bril bepaalt welke onderzoeksvragen relevant zijn en welke niet, hoe hij het onderzoek op zet, welke factoren hij belangrijk vindt om mee te nemen en uiteindelijk ook wat hij als waar of als bewijs beschouwt voor zijn onderzoeksvraag. In toekomstige blogs zullen we zien dat deze wereldbeelden ook invloed hebben op hoe we naar therapie kijken en wat we verwachten van therapie, therapeuten en onderzoek naar therapie.

Wereldhypotheses

Pepper omschrijft 6 verschillende globale wereldbeelden, 6 globale brillen, die noemt hij wereldhypotheses (World Hypotheses). Je kan deze wereldhypotheses zien als globale pre-analytische aannames of hypotheses. Dat zijn aannames die men doet voordat men een onderzoek of analyse doet. Je kunt deze aannames niet zelf onderzoeken, ze gaan immers vooraf aan onderzoek. Deze pre-analytische aannames of wereldhypotheses gaan over hoe de wereld eruit ziet of hoe de wereld werkt (bijv.: de wereld werkt als een machine). Dat klinkt misschien nog een beetje abstract, maar alle 6 de wereldhypotheses komen nog terug in toekomstige blogs. Dan wordt het wellicht wat tastbaarder en concreter.

Waarheid is afhankelijk van je wereldbeeld of wereldhypothese

Volgens Pepper heeft elke wereldhypothese zijn eigen kijk op waarheid. Elke wereldhypothese heeft zijn eigen criterium om te bepalen wanneer iets waar is, zo zegt hij. Deze criteria van de wereldhypotheses noemt hij het waarheidscriterium. Er zijn volgens hem dus meerdere waarheden (waarheidscriteria) en die hangen samen met een wereldbeeld of wereldhypothese. Wat we als bewijs zien is mede afhankelijk van de wereldhypothese die we aanhangen. Hoe dat eruitziet zullen we terug zien wanneer we de specifieke wereldhypotheses behandelen.

Samenvattend: Wetenschap kan beoefend worden vanuit verschillende wereldbeelden. Pepper onderscheidt 6 globale wereldbeelden, die Pepper wereldhypotheses noemt. Elke wereldhypothese heeft zijn eigen waarheid of waarheidscriterium. Wat je als bewijs beschouwt is dus afhankelijk van de bril die je op hebt of welke wereldhypothese je aanhangt.

Sommige wereldhypotheses zijn geschikt voor wetenschap andere niet. Hoe dat zit leg ik je uit in de volgende blog.

Vond je dit artikel waardevol? Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Daarom kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

RFT-Woordenboek

RFT-Woordenboek

Hieronder vind je de inhoudsopgave van de artikelen waarin de Relational Frame Theory en aanverwante theorieën worden uitgelegd. Daaronder vind je een woordenlijst. Klik hier om direct naar de woordenlijst te gaan. Over elke term komt een blog. Zo wordt het woordenboek met de tijd steeds groter. Mocht je het fijn vinden dat dit gratis beschikbaar wordt gesteld en wil je me steunen, dan kan je hier een vrijwillige bijdrage geven.

Woordenlijst

Animisme: Een wereldhypothese die uitgaat van het bestaan van een goddelijkheid. Deze wereldhypothese is ongeschikt voor wetenschap.
Appetitive Stimulus Functie: Een stimulus die je, gezien de context, aantrekkelijk vindt. (Zie ook: S-)
Aversieve Stimulus Functie: Een stimulus die je, gezien de context, liever wil vermijden (zie ook: S-).
Cartesiaans Dualisme: Een filosofie van René Descartes waarbij de geesteswereld gescheiden is van de materiële wereld, ook wel lichaam – geest dualisme genaamd.
Contextualisme: Een wereldhypothese die ervan uitgaat dat de alles beschouwd kan worden als een doorlopende actie-in-context. Er is een doorlopende interactie tussen de actie en de context. Iets is waar binnen het contextualisme als het succesvol werkt voor een doel.
Corroboration of Danda: Iemand zijn bewering of observatie bevestigen of ontkrachten aan de hand van logica.
Corroboration of Data: Iemand zijn bewering of observatie bevestigen of ontkrachten aan de hand van experimenten en metingen.
Eclecticisme: Het mengen van verschillende wereldhypotheses. Dit is af te raden volgens wetenschapsfilosoof Pepper.
Functie van gedrag: Vanuit het Functioneel Contextualisme heeft gedrag altijd een functie binnen de context. De functie van een krant boven je hoofd houden in de regen is om niet nat te worden.
Functioneel Contextualisme: Een vorm van het contextualisme wat gericht is op gedrag. Men is vooral geïnteresseerd in de functie van het gedrag t.a.v. de context. Het wordt gekenmerkt door zijn doel: gedrag beïnvloeden en voorspellen met nauwkeurigheid, scope en diepte.
Gedrag in Context: Het Functioneel Contextualisme ziet gedrag en zijn context als één geheel. Gedrag is niet los te zien van de context waarin het gebeurt.
Historische Context: Eerder gedrag(-in-context) wat een invloed heeft op het huidige gedrag
Leergeschiedenis: Eerder gedrag(-in-context) die een invloed heeft op het huidige gedrag.
Lichaam – Geest Dualisme: Een filosofie van René Descartes waarbij de geesteswereld gescheiden is van de materiële wereld, ook wel Cartesiaans dualisme genaamd.
Lineaire Causaliteit: Een serie oorzaak-gevolg relaties die als het ware in een rechte lijn gaat: één ding veroorzaakt één ander iets, wat weer één ander iets veroorzaakt, etc. Lineaire causaliteit kan men terug zien in de wereldhypothese van het mechanisisme.
Mechanisisme: De wereldhypothese die ervan uitgaat dat de wereld werkt als een machine. Alles in de wereld heeft een natuurlijk mechanisme. In de psychologie is dit het meest gangbare perspectief en zien we terug in de cognitieve wetenschap, neurocognitieve wetenschap en menig behandeling.
Mysticisme: Een wereldhypothese die uitgaat van de mystieke ervaring: het gevoeld dat je één bent met alles. Deze wereldhypothese is ongeschikt voor wetenschap.
Ontologie: de wetenschap of kennis over of iets echt zo is of niet echt zo is. Bestaat iets of bestaat iets niet. 
Organisisme: Het organisisme is een wereldhypothese die uitgaat van een cyclische beweging. Door deze cyclische beweging vormen afzonderlijke elementen steeds meer een geheel. Deze cyclische beweging gaat in fases. Deze wereldhypothese is geschikt voor wetenschap.
Pragmatisme: Het uitgangspunt dat iets moet functioneren of werken voor een doel. Vaak is het pragmatisme een synoniem voor contextualisme. Pragmatisme wordt ook wel eens als tegenovergestelde beschouwd van ontologie.
Proxy: Data waarvan men een relatie veronderstelt met hetgeen men eigenlijk in geïnteresseerd is, maar geen toegang toe heeft.
S+: Een stimulus die je, gezien de context, aantrekkelijk vindt. (Zie ook: appetitive stimulus functie)
S-: Een stimulus die je, gezien de context, liever wil vermijden (zie ook: aversieve stimulus functie).
Topografie van gedrag: Hoe gedrag er uit ziet. De DSM is een classificatie op basis van de topografie van het gedrag. Het Functioneel Contextualisme en Procesgerichte Interactieve Therapie zijn niet zo zeer geïnteresseerd in de topografie als wel de functie van het gedrag.
Waarheidscriterium: Een criterium aan de hand waarvan iets als waar wordt aangenomen. Een waarheidscriterium hangt samen met een wereldhypothese. Elke wereldhypothese heeft zijn eigen waarheidscriterium. Iets is waar binnen een wereldhypothese als het voldoet aan dit criterium.
Wereldhypothese: Een globaal wereldbeeld of filosofische stroming met zijn eigen waarheid, ook wel een waarheidscriterium genoemd.
Vormisme: Een wereldhypothese die uitgaat van unieke vormen die eigenschappen delen. Unieke vormen kunnen worden gecategoriseerd op basis van eigenschappen. De DSM is een voorbeeld van het vormisme in de psychologie. Deze wereldhypothese is geschikt voor wetenschap.

Alles over de Relational Frame Theory

Alles over de Relational Frame Theory

Alles over de Relational Frame Theory

In de komende reeks blogs wil ik je graag meenemen in een theorie die ik zelf heel bijzonder vindt: de Relational Frame Theory, kortweg RFT. De gedragsprocessen die gebruikt worden in Procesgerichte Interactieve Therapie, komen van de RFT. Het is een uitgebreide theorie, over hoe taal werkt en welke invloed taal heeft op ons gedrag. De theorie leunt op een prachtige wetenschapsfilosofie, het Functioneel Contextualisme, die uitgaat van interactie. Interactie met jezelf en met je omgeving.

Het nadeel van RFT is dat het soms net een vreemde taal lijkt. Het is een hocus pocus van nieuwe begrippen, zeker voor een nieuwkomer. Daarom leg ik je RFT graag op een makkelijk te begrijpen manier uit in de komende blogs, naast nog een aantal interessante zaken die er mee te maken hebben. Zie het de blogs als een soort RFT-woordenboek. Als je nieuw bent in RFT, dan kan je hier alles te weten komen over deze prachtige theorie.

Mocht je na een workshop of de opleiding denken: hoe zit dat ook al weer? Dan kan je hier terug komen om je kennis op te frissen. Mocht je nou niet in de gelegenheid zijn om een workshop te volgen, maar waardeer je deze artikelen wel? Je kunt me ook steunen door een vrijwillige bijdrage te geven, klik hier voor meer.

Wat kan je verwachten?

De blogs zullen beginnen aan de basis, dat is de wetenschapsfilosofie. Hierin wordt behandeld wat waarheid is en welke functie wetenschap hierin heeft. Ik zal je laten zien dat wetenschap vanuit verschillende uitgangspunten of filosofieën gedaan kan worden. Zie het als bril waardoor je kan kijken. Met welke bril er naar de wereld gekeken wordt heeft impact op wat voor conclusies de wetenschap trekt. Welke bril je op hebt, heeft ook invloed op hoe we naar therapie kijken, wat cliënten verwachten. Ook wat instellingen en mensen om de cliënt verwachten, zoals: zorgverzekeraars, bedrijfsartsen en dierbare van de cliënt. En niet op de laatste plaats, wat therapeuten van zichzelf verwachten. Pepper beschreef in 1942 een aantal van dergelijke uitgangspunten. We zullen die nader bekijken en welke impact dit heeft.

Hierna zullen we ingaan op het Functioneel Contextualisme. FC is gebaseerd op een stroming die beschreven is door Pepper: het contextualisme. Het contextualisme is een brede stroming en FC is een toegespitste vorm van contextualisme. Het is in het bijzonder toegespitst op het nauwkeurig beïnvloeden en voorspellen van gedrag. Wat dit betekent, zal ik je precies uitleggen in toekomstige blogs.

Nadat we de filosofieën behandeld hebben zullen we de theorie verder onder de loep nemen. Hierin neem ik je mee in hoe RFT werkt en waar het op gebaseerd is. Om een tipje van de sluier op te lichten: RFT is gebaseerd op het behaviorisme, wat uit gaat van stimulus-respons relaties. Met RFT kan je inzichtelijk krijgen welke invloed iemands taalgebruik heeft op zijn of haar gedrag. We communiceren met taal, we denken over onszelf en over anderen met behulp van taal. Taal zit verweven in alles wat we doen. RFT laat zien hoe taal werkt en welke invloed dit heeft op ons gedrag. Hoe dat precies zit, lees je in de blogs.

Ik kijk er naar uit om je mee te nemen in mijn enthousiasme voor deze prachtige theorie.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.