Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Contextualisme: Niks is logisch zonder context

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de laatste van Pepper’s wereldhypothese, namelijk het contextualisme.

Actie in Context

Het idee achter het contextualisme is dat niks los gezien kan worden van de context waarin het gebeurd. Neem bijvoorbeeld het plaatje hieronder van iemand die een krant boven zijn hoofd doet, terwijl het regent (context). Het is logisch dat iemand een krant boven zijn hoofd doet, als het regent, om niet nat te worden.

Context en Actie zijn één geheel.

Het is zelfs vreemd als we zijn actie, ‘krant boven het hoofd houden’, los zouden zien van de regen. Als we dat zouden doen, dan zien we alleen iemand met een krant boven zijn hoofd. Dat is een beetje een vreemd gezicht. Waarom heeft deze persoon een krant boven zijn hoofd? De context, in dit geval de regen, maakt de gebeurtenis logisch en begrijpelijk. We kunnen dus niks los zien van de context waarin het gebeurd.

Het is vreemd om alleen naar de actie te kijken, los van de context

Het contextualisme noemt de gebeurtenis ook wel een actie-in-context. In ons voorbeeld was de krant boven het hoofd houden een ‘actie’, in de context van de regen. De actie-in-context is doorlopende gebeurtenis, hij gaat alsmaar door. Laten we dit nader bekijken aan de hand van twee dansende mensen.

Een dans is een doorlopende interactie tussen twee mensen

In deze dans is de man zich continu aan het aanpassen en reageren (actie) op de beweging van de vrouw (context). Bij elke stap die de man zet, beïnvloedt hij de beweging van de vrouw. De beweging van de vrouw (context) beïnvloedt op haar beurt de volgende stap die de man zet (actie). Zo beïnvloeden ze elkaar in de beweging van de dans, in de interactie. De acties van de man kunnen niet los gezien worden van de bewegingen van de vrouw en andersom, ze vormen samen een vloeiende interactie. Er is een doorlopende interactie tussen de actie en de context. De context beïnvloed de actie en de actie beïnvloed de context, keer op keer. 

Er is een doorlopende interactie tussen actie en context

Naast de bewegingen van de vrouw, zijn er nog meer contextuele factoren denkbaar waar de man mee interacteert tijdens de dans, zoals de muziek, andere dansers, de plek waar de dans plaats vindt, etc. De context hoeft dus niet één ding te zijn, maar kan uit meerdere factoren bestaan.

Alles kan actie zijn, alles kan context zijn

Ik zie al voor me dat menig feminist naar het beeldscherm schreeuwt: de vrouw kan ook de actie zijn, vrouwen zijn geen lijdend voorwerp hoor! En dat klopt, we kunnen de dans ook bekijken vanuit het perspectief van de vrouw. Als we dat doen, dan zijn de bewegingen van de vrouw de actie en de bewegingen van de man de context. De vrouw beïnvloedt met haar acties de beweging van de man en de vrouw past haar acties aan, aan de bewegingen van de man. Dat is binnen het contextualisme geen enkel probleem.

Wat actie is en wat context staat niet vast.

Hiermee zijn we gelijk bij een interessant punt beland: wat noemen we een actie en wat noemen we een context? Volgens de contextualist staat dat niet vast. Meestal is de actie datgene waar we primair in geïnteresseerd zijn, de rest is context. Waar we primair in geïnteresseerd zijn, is afhankelijk van onze voorkeuren, onze vragen en doelen. In principe kan dus alles een actie zijn en alles een context. Wat actie is en wat context is, is afhankelijk van onszelf. Een bepaalde mate van subjectiviteit, waar we niet aan ontkomen, zit dus al ingegoten in deze wereldhypothese. Maar, als we zelf bepalen wat actie is en wat context is, hoe weten we dan wat waar is?

Waarheid

Zoals we eerder hebben gezien, heeft iedere wereldhypothese zijn eigen waarheid. Bij het contextualisme kan alles context zijn en alles een actie zijn. En wat actie is en wat context is, is ook nog allemaal afhankelijk van onszelf. Wat is dan nog waar? Hoe kan je nog iets bevestigen of ontkrachten? Dit laatste is nodig voor wetenschap (zie een eerder artikel). Volgens de contextualist is iets waar als het succesvol werkt om een doel te bereiken.

Iets is waar als het succesvol werkt voor een doel.

Welk doel? Dat maakt niet uit. Je beslist zelf wat het doel is. Er is dus geen waarheid zonder een doel en het doel is afhankelijk van wat jij beslist dat het doel is. Het contextualisme schuurt in die zin een beetje aan tegen mysticisme. Zoals we in een eerder artikel gezien hebben is volgens het mysticisme iets waar omdat jouw intuïtie of gevoel van Liefde dat aangeeft. Beiden zijn behoorlijk subjectief georiënteerd. Alleen bij het mysticisme is er geen discussie mogelijk of iets waar is. Als jouw intuïtie zegt dat het waar is, dan is het zo, einde discussie. Dat is dat bij het contextualisme anders. Als iemand zegt wat zijn doel is, dan kan iemand anders bevestigen of ontkrachten of een bepaalde actie werkt voor dat doel of niet. Of iets werkt voor een doel kunnen we toetsen met wetenschap en we kunnen er een wetenschappelijke discussie over hebben. Het doel zelf is alleen niet te bevestigen of ontkrachten met wetenschap. Het doel is het doel en die staat niet ter discussie.

Door de focus op of iets werkt voor een doel, wordt het contextualisme ook soms pragmatisme genoemd. Is iets praktisch om een bepaald doel te bereiken? Zo ja, dan is het waar.

Laten we nog even verder kijken naar een aantal interessante eigenschappen van het contextualisme als filosofische stroming.

Alles is uniek, alles is in verandering

Elke actie in context is uniek. Ook al lijken twee acties nog zo op elkaar, de hele actie in context is nooit hetzelfde (Biglan & Hayes, 1996). Neem tandenpoetsen. Je poetst elke avond je tanden. Maar, geen van de keren is exact hetzelfde, waarin de hele actie én de hele context precies hetzelfde zijn. Geen enkele gebeurtenis is precies hetzelfde en zodoende bestaan er geen patronen. Je kan wel iets een patroon noemen, als dat werkt voor je doel. In dat geval heb je elementen genomen van verschillende acties-in-contexten die overeenkomen. Bijvoorbeeld: elke keer dat ik mijn tanden poets, doe ik dat met een tandenborstel. Het element wat overeenkomt, is het gebruik van een tandenborstel.

Elke keer tandenpoetsen is uniek

Op basis waarvan heb je juist voor deze elementen gekozen? Waarom kies ik de tandenborstel? Op basis van je doel. In mijn geval, omdat ik denk dat de tandenborstel een logisch, leuk en pakkend voorbeeld is in deze tekst. Ik had ook kunnen zeggen dat het een patroon is dat ik nooit een vinger in mijn oor steek terwijl ik m’n tandenpoets. Dat is ook een element wat overeenkomt. Maar waarom zou ik dat een patroon noemen? Dat is heel onlogisch. Een patroon is niet iets wat bestaat in de werkelijkheid, wat je een patroon noemt is uiteindelijk afhankelijk van datgene wat relevant is voor je doel.

Ik poets nooit mijn tanden met een vinger in mijn oor.

Alles is uniek, dan is nooit iets hetzelfde. Het logische gevolg is dat alles altijd in verandering is. Dat betekent dat volgens het contextualisme niks blijvend is. Wat vandaag zo is, kan morgen anders zijn. Zelfs wat waarheid is en wat het contextualisme is kan veranderen. Je kan het contextualisme ook zien als een doorlopende stroom die altijd in beweging is (Barnes-Holmes, 2000).

Actie in context als een doorlopende stroom: altijd in beweging

Geen ontdekking, maar een creatie

Een van mijn kleine plezieren in het leven zijn woorden die, als je ze ontleedt, precies zeggen wat ze betekenen. Ontdekken is zo een woord. Het idee van ontdekken is dat datgene wat je ontdekt, eerst bedekt was. Alsof het toegedekt is met een kleed en nu heb je het kleed weggehaald, en nu is het ont-dekt. Ont-dekken impliceert dat datgene wat je hebt ontdekt, er altijd al was, maar dat je het eerder niet gezien hebt, omdat het bedekt was. Columbus heeft Amerika ontdekt: het was er altijd al, maar we wisten er niet vanaf. Columbus heeft het bestaan van Amerika ont-dekt.

De sleutel was er altijd al, alleen bedekt. Nu is hij ont-dekt.

Leuk weetje: in het Engels is het precies hetzelfde: dis-covery. Wat we eerder hebben gezien in wereldhypotheses is dat een theorie een ontdekking is. Een ontdekking van de werking van het mechanisme (mechanisisme), de ontdekking van de natuurlijke cyclische beweging (organisisme) of de ontdekking van patronen in eigenschappen (vormisme). In deze theorieën verwijst een ontdekking naar iets wat echt bestaat. Wetenschap wat gericht is op te ontdekken wat écht zo is, noemen we ook wel ontologie.

In het contextualisme is een theorie geen ontdekking, maar een creatie. Een creatie die een bepaald doel dient. De theorie is waar als het het doel dient, anders niet. Dit is heel anders dan bij een ontdekking. Bij een ontdekking, wil je dat de theorie zo goed mogelijk overeenkomt met de werkelijkheid (ontologie). Een contextualist is daar niet per se in geïnteresseerd. Hoe de werkelijkheid eruitziet, is afhankelijk van je perspectief. Je perspectief is afhankelijk wat je als actie ziet en wat je als context ziet. Wat je als actie ziet of als context is afhankelijk van je doel. In het contextualisme gaat het er niet om, om de echte werkelijkheid te ontdekken, maar gaat het erom om dingen te creëren die succesvol werken voor een doel. Zo is een wetenschappelijk onderzoek een creatie met als doel om, op een systematische manier, een vraag te beantwoorden. De expeditie van Columbus was een creatie met als doel om een kortere route naar Azië te vinden.

Een theorie is een creatie om een doel te bereiken.

Sommige wetenschappers en wetenschapsfilosofen beweren dat het contextualisme of pragmatisme helemaal niet geïnteresseerd is in hoe de wereld echt is, in ontologie. Zij beweren dat men vanuit het contextualisme alleen geïnteresseerd is in of iets succesvol werkt voor een doel en niet in de echte werkelijkheid (Barnes-Holmes, 2000). Zo kan je tegenkomen dat ontologie en pragmatisme of contextualisme als tegenovergestelde worden gezien.

Contextualisme succesvol voor wetenschap?

Binnen de wetenschap is het handig dat mensen samen komen om datgene waar ze in geïnteresseerd zijn beter te begrijpen. En dat deze mensen gezamenlijk optrekken om een uitgebreid wetenschappelijk systeem te maken om deze dingen beter te kunnen begrijpen (Hayes & Fryling, 2023). Alleen, als iedereen zijn eigen persoonlijke doelen nastreeft, dan is het lastiger samen te werken binnen eenzelfde onderzoeksgebied. Het gevaar is dat ieder op zijn eigen eiland werkt, voor zijn eigen doel. Zo kan het voorkomen dat een onderzoeksgebied fragmenteert in allerlei kleine onderzoeksteams, die allemaal bezig zijn voor hun eigen doel. Zo kan je de samenhang verliezen die nodig is om op grootschalige wijze wetenschap te bedrijven. Dit is, op de langere termijn, een risico en wellicht een nadeel van het contextualisme.

Contextualisme in de psychologie

Dit is het punt waarop ik normaal gesproken bespreek hoe je het contextualisme terugziet in de psychologie. Dit komt nog uitgebreid aan bod, als we het Functioneel Contextualisme gaan behandelen. Voordat het zover is, zal ik eerst in de volgende blog nog wat afsluitende woorden wijden aan de wereldhypotheses. Bijvoorbeeld wat als je wereldhypotheses wil mengen?

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Barnes-Holmes, D. (2000). Behavioral pragmatism: No place for reality and truth. The Behavior Analyst23, 191-202.
Biglan, A., & Hayes, S. C. (1996). Should the behavioral sciences become more pragmatic? The case for functional contextualism in research on human behavior. Applied and Preventive Psychology5(1), 47-57.
Hayes, L. J., & Fryling, M. J. (2023). Interbehaviorism: A Comprehensive Guide to the Foundations of Kantor’s Theory and Its Applications for Modern Behavior Analysis. New Harbinger Publications.

Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

The DSM, determined by form

The DSM, determined by form

The DSM, determined by form

This blog is part of the series ‘The RFT Glossary‘. RFT stands for Relational Frame Theory. It’s a remarkable theory about the interplay between language and our behaviour. RFT can be somewhat challenging for newcomers to grasp. It includes many terms that almost seem like a foreign language. That’s why these blogs exist – as a sort of glossary for RFT. The bolded words in the text can be found in the glossary.

In the previous blogs, we’ve seen that truth and evidence are contingent upon how you perceive life: your world view. We’ve asserted that you cannot view life without a world view. A general world view is also referred to as a world hypothesis by the philosopher of science, Pepper (1942). Some world hypotheses are conducive to science, while others are not. In the previous blog, we examined the two world hypotheses that are unsuitable for science. This week, we scrutinize the first world hypothesis that is indeed suitable for science: formism.

Formism

In the world hypothesis known as formism, the central idea is that everything we experience consists of various forms. Each form is unique, yet they share similarities and differences with one another. For instance, every tree is unique, but each tree shares certain characteristics with other trees. These shared attributes define a tree (such as a trunk, bark, and leaves or needles). Let’s delve deeper into formism with some examples.

 

Unique forms and their attributes

Consider this yellow teddy bear above. This bear can be seen as a unique form. We can state that this unique form possesses the following attributes: ‘resembles a bear’ and ‘yellow’. Schematically, it appears as follows:

 

Let’s add a few other unique forms to our unique yellow teddy bear, namely: a blue teddy bear and a yellow sheet of paper. Now we have three unique forms: a yellow teddy bear, a blue teddy bear, and a yellow sheet of paper. The blue teddy bear and the yellow teddy bear share the attribute ‘resembles a bear’. The yellow teddy bear and the yellow sheet of paper share the attribute ‘yellow’.

 

Categories

We can now create categories. We do this based on the attributes that the unique forms share with each other. For instance, we can form the following categories:

  • Resembles a bear
  • Yellow

The yellow teddy bear and the blue teddy bear fall under the category ‘resembles a bear’. The yellow teddy bear and the yellow sheet of paper fall under the category ‘yellow’. The category is determined by the shared attributes.

Each category can also have subcategories. For instance, every tree can be divided into a type of tree (e.g., oak tree, maple tree, etc.). Each type of tree shares specific attributes with other trees of its kind. These specific attributes are not found in other types of trees. For example, an oak tree has a certain leaf shape that other types of trees don’t possess. This allows an oak tree to be distinguished from other trees, such as a maple tree.

In summary, attributes are integral to unique forms. You can establish categories based on attributes. Unique forms can be part of a category due to shared attributes inherent to that category. This approach enables us to differentiate between various unique forms.

Truth

As discussed earlier, each world hypothesis has a criterion for truth. In the case of formism, something is deemed true based on correspondence. Something belongs to a specific category when the attributes of the unique forms correspond with those of the category.

Formism in psychology

The Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), the book in which disorders are categorized (APA, 2022), is quintessentially a formistic approach to psychology. Within the DSM, symptoms of behavioural disorders are classified. The DSM emerged from a need for consensus. Prior to the introduction of the DSM, there was a maze of different names for certain behaviours. No one knew precisely what was meant by terms like ‘depression,’ and each individual had their own interpretation. Hence, a need for consensus arose, leading to categorization based on discernible outward symptoms. In this manner, the creation of the DSM was rooted in formism, perhaps even unconsciously.

Specifically, we can observe formism within the DSM in the categorization of behaviour based on attributes, also referred to as symptoms. Furthermore, it’s evident in the notion that these outward symptoms (attributes) convey something valuable about the unique behaviour (unique form). Formism is also apparent in the criterion for truth. According to the DSM, it’s considered true that someone has depression when their behaviour aligns with the outward symptoms (attributes) associated with the ‘depression’ category.

Unlike the DSM, formism isn’t widely prevalent in psychology. It’s relatively limited in its approach, particularly when dealing with more complex processes that influence behaviour.

Next week, we’ll delve into organicism, which takes a cyclical approach.

References
American Psychiatric Association. (2022). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed., text rev.). https://doi.org/10.1176/appi.books.9780890425787
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de wereldhypothese die het mechanisisme genoemd wordt.

De wereld als een machine

De wereldhypothese die het mechanisisme (of soms het mechanisme) wordt genoemd, gaat ervan uit dat alles in de wereld gezien kan worden als een machine (Pepper, 1945). De machine verwerkt de input tot een output. Zodoende heeft een machine 1) een input, 2) een verwerking en 3) een output.

De verwerking van de machine bestaat uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen hebben een fysieke locatie. De onderdelen zijn dus tastbare dingen. 

Losse onderdelen

Elk onderdeel brengt een ander onderdeel in beweging, één voor één. Dit is 1 op 1 relatie: 1 onderdeel veroorzaakt een beweging in 1 ander onderdeel, wat weer een beweging in 1 onderdeel veroorzaakt, etc. Dit wordt ook wel lineaire causaliteit genoemd (oorzaak-gevolg in een rechte lijn). Vanuit het mechanisisme is men geïnteresseerd in welke functie elk onderdeel heeft: hoe zet een onderdeel het volgende onderdeel in beweging. Oftewel, wat is het nut van dat ene onderdeel voor de werking van de machine. Door de functie van elk onderdeel te onderzoeken kan men de werking van de machine begrijpen.

Elk onderdeel zet een ander onderdeel in beweging. Elk onderdeel heeft een functie.

De machine herstellen

Waarom is het belangrijk om de werking van de machine te begrijpen? Vanuit deze wereldhypothese heeft alles in het leven een werking, een mechanisme. De natuurlijke staat van het leven is dat het mechanisme naar behoren functioneert. Als het mechanisme niet functioneert, dan moet het hersteld worden, naar zijn natuurlijke staat, zodat het weer werkt. Met andere woorden, het mechanisme moet gerepareerd worden. Om het mechanisme goed te kunnen repareren, moet men zo goed mogelijk weten hoe de machine werkt en wat de functies zijn van elk onderdeel.

De machine is kapot en moet gerepareerd

Het begrijpen van de functies van de verschillende onderdelen staat op de voorgrond. Je zou van de functies een soort blauwdruk kunnen maken. Een wetenschappelijke theorie of model kan deze functies beschrijven. Met een beetje verbeelding kan zo een theorie gezien worden als een blauwdruk van de machine, waarin de specifieke functies van de onderdelen beschreven zijn. Op deze manier moet een theorie inzicht geven in de werking van het mechanisme.

De functies van de onderdelen worden beschreven in een blauwdruk

Waarheid

Zoals we bij andere wereldhypotheses gezien hebben, heeft elk wereldhypothese zijn eigen waarheid, ook wel een waarheidscriterium genoemd. Bij het mechanisisme is iets waar als de functies die in een theorie beschreven zijn (de blauwdruk) overeenkomen met de echte werking van de machine. Er is een kleine kanttekening: volgens het mechanisisme kunnen we de werkelijkheid niet direct waarnemen. Onze waarneming (input) wordt ook verwerkt door ons brein. Deze verwerking kan onze waarneming vertroebelen. Dus we kunnen nooit zeker weten of onze theorieën daadwerkelijk overeenkomen met de werkelijkheid. Het is de taak van de wetenschap om de blauwdruk zo goed mogelijk te laten lijken op de echte werking van de machine.

Iets is waar als de blauwdruk zo goed mogelijk overeenkomt met het werkelijke mechanisme

Mechanisisme in de psychologie

Een voorbeeld van het mechanisme in de psychologie is de (neuro)cognitieve wetenschap. Hierin wordt de input verzorgd door de zintuigen, de hersenen doen de verwerking en de output is het uiterlijk gedrag. De onderdelen van de machine bevinden zich in de hersenen of zijn de hersenen. Elk onderdeel heeft een specifieke functie.

Het brein als een machine

Het idee is dat alle mentale of cognitieve processen (bijv.: aandacht, geheugen, intelligentie, emotieregulatie, etc.) terug te voeren zijn op functies van de hersenen.  Theorieën over mentale of cognitieve processen zijn als het ware de blauwdruk van de hersenen. In deze theorieën worden de specifieke functies uitgelegd van de hersenen. Soms wordt er een directe koppeling gemaakt met een hersengebied en soms ook niet. Over het algemeen wordt er wel aangenomen dat de hersenen verantwoordelijk zijn voor de functies die genoemd worden in deze theorieën.

Cognitieve processen als de functies van het brein

In therapie komt het mechanisisme ook terug. Bij een gedragsstoornis gaat men er impliciet van uit dat het natuurlijke mechanisme verstoord is. Er is een storing in het normaal functioneren van het gedrag, oftewel in het natuurlijke mechanisme. Klachten of symptomen zijn uiterlijke verschijningen van deze storing. Aan de hand van de klachten of symptomen kun je achterhalen wat er verstoord is. Als we weten welke stoornis iemand heeft (lees: wat er kapot is aan het mechanisme), weten we welke tools (lees: behandeling) we nodig hebben om de stoornis te verhelpen. Er is een 1 op 1 relatie tussen symptomen/klachten (het uiterlijk vertoon van de storing), de verstoring van het mechanisme en de behandeling (de tools): De verstoring in het mechanisme veroorzaakt specifieke klachten/symptomen, deze verstoring kan worden verholpen met een specifieke behandeling. Als de behandeling werkt, lossen de klachten ook op. Door deze 1 op 1 relatie tussen symptomen, verstoring en behandeling, hoef je zelfs als behandelaar niets te weten over de verstoring zelf. Als je de symptomen weet, weet je al welke tools effectief zijn om de verstoring op te lossen.

Therapeutische oefeningen of interventies worden regelmatig zelfs ‘tools’ genoemd. Therapeuten willen graag hun ‘toolbox vergroten’ in de hoop hun cliënten nog beter te kunnen helpen. Dat is in zichzelf een nobel streven. Alleen, door de focus op tools of interventies, zien we dat de therapeut zelf steeds minder belangrijk wordt en de interventies daarentegen steeds belangrijker. De therapeut is inwisselbaar, de oefeningen niet.

De oefeningen en interventies zijn belangrijker dan de therapeut

Dat de therapeut inwisselbaar is, zien we ook terug in effectstudies van specifieke therapieën. Er wordt een protocol gemaakt van oefeningen en interventies. Dit protocol wordt aan alle deelnemende cliënten gegeven en de therapeut wordt als variabele weg gerandomiseerd. Door dit te doen, wordt impliciet gezegd dat de specifieke oefeningen en interventies, de tools, het werkzame bestanddeel zijn van de therapie en niet de interactie met de therapeut zelf. Dit zijn allemaal hele logische aannames vanuit een mechanisch wereldbeeld.

In de effectstudies zien we ook de 1 op 1 relatie tussen klachten/symptomen en behandeling terug. De meeste effectstudies zijn met name geïnteresseerd voor welke symptomen een specifieke behandeling werkt. Er wordt dus alleen gekeken naar de relatie tussen symptomen en behandeling. De directe relatie met het verstoorde mechanisme is ertussenuit gehaald. Deze studies laten niet zien hoe de behandeling op het mechanisme werkt alleen óf het werkt. Daarentegen zie je veel minder studies die gaan over hoe een specifieke behandeling de verstoring precies oplost of herstelt. Als deze studies er zijn, dan zijn het vaak studies die geïnteresseerd zijn in hersengebieden waarvan de activatie is veranderd door de behandeling.

Dit laatste geeft nog geen antwoord op de vraag hoe de behandeling de verstoring in het brein (lees: mechanisme) heeft beïnvloed, alleen dát er iets in het mechanisme/brein is veranderd. Zowel effectstudies als studies naar hersenactivatie laten niet zien hoe of waarom precies iets is veranderd door een behandeling, alleen dát er iets is veranderd, hetzij hersenactiviteit, hetzij een score op een vragenlijst (bijv.: vragenlijst voor depressie). De hoe of waarom vraag richt zich op hoe specifieke processen beïnvloed worden door de therapie. In een later artikel (over monisme versus dualisme) komen we nog terug op de reden waarom studies binnen de cognitieve psychologie moeite hebben om deze hoe of waarom vragen te beantwoorden.

Niet alleen de therapeut is inwisselbaar, de cliënt ook. Er wordt verondersteld dat iedere cliënt met dezelfde stoornis met behulp van dezelfde behandeling (lees: tools) geholpen kan worden. Er is hierin geen verschil tussen mensen met dezelfde stoornis. Iedere cliënt is een mens en de natuurlijke machine (de hersenen) functioneert bij iedere mens nagenoeg hetzelfde, met hier en daar een enkele uitzondering (bijv.: ADHD, autisme, etc.). Als hetzelfde verstoord is, helpt dezelfde behandeling. Zo is het logisch dat niet de mens, maar de stoornis op de voorgrond komt te staan.

Past dit bij jou?

Al met al is onze GGZ betrekkelijk mechanisch ingeregeld en iedere groep heeft hier een aandeel in:

  • Onderzoek richt zich op de effectiviteit van ‘tools’, de therapeut is inwisselbaar.
  • Verzekeraars richten zich op efficiëntie, wat betekent: de cliënt moet zo snel mogelijk gerepareerd, terug naar de natuurlijke staat van de machine.
  • Cliënten willen graag weer normaal functioneren (lees: van hun klachten afkomen).
  • Therapeuten zijn gewend om meer en meer interventies te leren. Hoe meer soorten behandelingen een therapeut weet, hoe groter de toolbox van de therapeut, hoe beter de therapeut.

Ik zeg niet dat dit goed of fout is. Net zoals dat de wereldhypotheses uit de vorige artikelen niet fout zijn. Wat ik met dit artikel wil aangeven is dat bovengenoemde punten een logisch gevolg zijn van een mechanisch wereldbeeld. Het is, op het met moment van schrijven, de meest gangbare manier om naar gedrag te kijken. Het mooie aan de wereldhypotheses van Pepper, is dat je je wereldhypothese mag kiezen. Je kan kiezen wat bij je past. De vraag is, past dit bij jou?

Volgende week gaan verder met het contextualisme.

Ben je benieuwd hoe het anders kan? Dat laat ik je zien in de workshop over de Relational Frame Theory.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Organisisme: het leven is een cyclus

Organisisme: het leven is een cyclus

Organisisme: het leven is een cyclus

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. Sommige wereldhypotheses zijn geschikt voor wetenschap en anderen niet. In de vorige blog hebben we gekeken naar de eerste wereldhypothese die geschikt is voor wetenschap: het vormisme. Deze week staan we stil bij de wereldhypothese die het organisisme heet. 

Organisisme

Het organisisme is een wereldhypothese die uitgaat van een cyclische beweging. Door deze cyclische beweging vormen afzonderlijke elementen steeds meer een geheel. Deze cyclische beweging gaat in fases.

Fases

In de eerste fase zijn de afzonderlijke elementen nog los van elkaar. Ze hebben geen verband of relatie.

In de tweede fase vormen de afzonderlijke elementen relaties. Sommige elementen gaan niet lekker samen. Dit worden conflicten genoemd. De conflicten komen naar de voorgrond in fase drie 

In de vierde fase worden de conflicten uitgewerkt. 

Als de conflicten uitgewerkt zijn is er in de vijfde fase een nieuw kloppend geheel. 

Dit nieuwe kloppende geheel kan weer worden verstoord door de komst van nieuwe elementen die voor conflict zorgen. Dan begint de cyclus weer opnieuw. 

Waarheid

Zoals eerder besproken heeft elk wereldhypothese een waarheidscriterium. In het geval van het organisisme is Iets waar als hetgeen men onderzoekt zich naar een coherent (kloppend) geheel beweegt, door bepaalde fases heen.

Organisisme in de psychologie

Een voorbeeld uit de psychologie is de groepsdynamica theorie van Tuckman (1965). Hierin beschrijft Tuckman hoe een groep een groep wordt. De fases van Tuckman komen niet helemaal een-op-een overeen met de fases van die Pepper beschrijft. Tuckman slaat voor het gemak soms een fase over. Toch zijn de organische roots goed terug te zien in Tuckman’s model. De eerste fase van Tuckman is het heet Forming, hierbij gaan de afzonderlijke individuen relaties aan. 

Sommige relaties lopen lekker, in anderen is er conflict. Tijdens de Storming fase komt het conflict boven tafel.

Na de storming fase komt de norming fase. Tijdens de norming fases worden de conflicten uitgewerkt.

Tijdens de laatste fase, de performing fase, opereert de groep als een coherent geheel zonder conflicterende relaties binnen de groep. De groep is nu één geheel.

Als er nieuwe groepsleden bijkomen dan begint de cyclus opnieuw bij de forming fase.

Dit is eigenlijk de enige theorie, die ik ken binnen de psychologie, die puur organistisch is. Andere theorieën die ook gebruik maken van fases zijn vaak op meerdere wereldhypotheses gebaseerd, o.a. het mechanisisme. Het is overigens niet heel handig om wereldhypotheses te mengen. Waarom dat is, kom ik later op terug. In de volgende blog zullen we eerst kijken naar het mechanisisme. Het mechanisisme is het meest gebruikt in de hedendaagse psychologie.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.
Tuckman, B. W. (1965). Developmental sequence in small groups. Psychological bulletin63(6), 384.

The DSM, determined by form

Vormisme: De DSM, door de vorm bepaald

Vormisme: De DSM, door de vorm bepaald

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. Sommige wereldhypotheses zijn geschikt voor wetenschap en anderen niet. In de vorige blog hebben we gekeken naar de twee wereldhypotheses die ongeschikt zijn voor wetenschap. Deze week nemen de eerste wereldhypothese onder de loep die wel geschikt is voor wetenschap: het vormisme.

Vormisme

Bij de wereldhypothese die vormisme heet staat het idee centraal dat alles wat we ervaren bestaat uit verschillende vormen. Iedere vorm is uniek en toch hebben ze overeenkomsten en verschillen met elkaar. Zo is ieder boom uniek, maar iedere boom deelt bepaalde eigenschappen met andere bomen. Deze eigenschappen maken een boom een boom (bijvoorbeeld, een stam, bast en bladeren of naalden). Laten we eens kijken hoe het vormisme werkt aan de hand van een voorbeeld.

 

Unieke vormen en hun eigenschappen

Neem dit gele beertje hierboven. Deze beer kan gezien worden als een unieke vorm. We kunnen zeggen dat deze unieke vorm de volgende eigenschappen heeft: ‘ziet er uit als een beer’ en ‘geel’. Schematisch ziet dat er zo uit:

 

Laten we een aantal andere unieke vormen toevoegen aan onze unieke gele beer, namelijk: een blauwe beer en een geel vel papier. We hebben nu drie unieke vormen: een gele beer, een blauwe beer en een geel vel papier. De blauwe beer en de gele beer delen de eigenschap ‘ziet er uit als een beer’. De gele beer en het gele vel papier delen de eigenschap ‘geel’.

 

Categorieën

We kunnen nu categorieën maken. Dit doen we op basis van de eigenschappen die de unieke vormen met elkaar delen. Zo kunnen we bijvoorbeeld de volgende categorieën maken:

  • Ziet er uit als een beer
  • Geel

De gele beer en de blauwe beer maken onderdeel uit van de categorie ‘ziet er uit als een beer’. Het gele vel papier en de gele beer maken onderdeel uit van de categorie ‘geel’. De categorie wordt bepaald door de gedeelde eigenschappen.

Elke categorie kan ook weer een subcategorie hebben. Zo is bijvoorbeeld elke boom onder te verdelen in een soort boom (bijv.: eikenboom, esdoorn, etc.). Elk soort boom deelt specifieke eigenschappen met bomen uit zijn soort. Deze specifieke eigenschappen zijn niet terug te vinden zijn in andere soorten bomen. Een eikenboom heeft bijvoorbeeld een bepaalde vorm blad, die andere boomsoorten niet hebben. Zo is een eikenboom te onderscheiden van andere bomen, bijvoorbeeld een esdoorn

Samenvattend: eigenschappen maken deel uit van unieke vormen. Je kan categorieën maken op basis van eigenschappen. Unieke vormen kunnen deel uit maken van een categorie op basis van de gedeelde eigenschappen, eigen aan de categorie. Op deze manier kunnen we onderscheid maken tussen verschillende unieke vormen.

Waarheid

Zoals eerder besproken heeft elk wereldhypothese een waarheidscriterium. In het geval van het vormisme is iets waar als het overeenkomt. Iets behoort tot een bepaalde categorie als de eigenschappen van de unieke vormen overeenkomen met die van de categorie.

Vormisme in de psychologie

De Diagnostical Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), het boek waarin stoornissen gecategoriseerd zijn (APA, 2022), is bij uitstek een vormistische benadering van de psychologie. Binnen de DSM worden symptomen van gedragsstoornissen gecategoriseerd. De DSM is ontstaan door een behoefte aan consensus. Voor de introductie van de DSM was er een wirwar aan verschillende namen voor bepaalde gedragingen. Niemand wist wat er precies bedoeld werd met bijvoorbeeld ‘depressie’ en ieder had zijn eigen interpretatie. Zodoende was er behoefte aan consensus en dus is men gaan categoriseren aan de hand van uiterlijke symptomen die men kon onderscheiden. Op deze manier is men bij het ontstaan van de DSM uitgegaan van het vormisme, misschien niet eens bewust.

Specifiek zien we het vormisme terug bij de DSM in de categorisering van het gedrag op basis van eigenschappen, ook wel symptomen genaamd. Daarnaast zien we het terug in het idee dat deze uiterlijke symptomen (eigenschappen) iets waardevols zeggen over het unieke gedrag (unieke vorm). Ook zien we het vormisme terug in het waarheidscriterium. Vanuit de DSM is het waar dat iemand depressie heeft, wanneer het gedrag van deze persoon voldoet aan de uiterlijke symptomen (eigenschappen) die horen bij de categorie ‘depressie’.

Anders dan de DSM zien we het vormisme niet zoveel terug in de psychologie. Het is dan ook een betrekkelijk beperkte benadering wanneer je geïnteresseerd bent in wat complexere processen die invloed hebben op gedrag.

Volgende week kijken we naar het organisisme, wat een cyclische benadering heeft.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
American Psychiatric Association. (2022). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed., text rev.). https://doi.org/10.1176/appi.books.9780890425787
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.