Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Mechanisisme: Het brein als machinekamer

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de wereldhypothese die het mechanisisme genoemd wordt.

De wereld als een machine

De wereldhypothese die het mechanisisme (of soms het mechanisme) wordt genoemd, gaat ervan uit dat alles in de wereld gezien kan worden als een machine (Pepper, 1945). De machine verwerkt de input tot een output. Zodoende heeft een machine 1) een input, 2) een verwerking en 3) een output.

De verwerking van de machine bestaat uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen hebben een fysieke locatie. De onderdelen zijn dus tastbare dingen. 

Losse onderdelen

Elk onderdeel brengt een ander onderdeel in beweging, één voor één. Dit is 1 op 1 relatie: 1 onderdeel veroorzaakt een beweging in 1 ander onderdeel, wat weer een beweging in 1 onderdeel veroorzaakt, etc. Dit wordt ook wel lineaire causaliteit genoemd (oorzaak-gevolg in een rechte lijn). Vanuit het mechanisisme is men geïnteresseerd in welke functie elk onderdeel heeft: hoe zet een onderdeel het volgende onderdeel in beweging. Oftewel, wat is het nut van dat ene onderdeel voor de werking van de machine. Door de functie van elk onderdeel te onderzoeken kan men de werking van de machine begrijpen.

Elk onderdeel zet een ander onderdeel in beweging. Elk onderdeel heeft een functie.

De machine herstellen

Waarom is het belangrijk om de werking van de machine te begrijpen? Vanuit deze wereldhypothese heeft alles in het leven een werking, een mechanisme. De natuurlijke staat van het leven is dat het mechanisme naar behoren functioneert. Als het mechanisme niet functioneert, dan moet het hersteld worden, naar zijn natuurlijke staat, zodat het weer werkt. Met andere woorden, het mechanisme moet gerepareerd worden. Om het mechanisme goed te kunnen repareren, moet men zo goed mogelijk weten hoe de machine werkt en wat de functies zijn van elk onderdeel.

De machine is kapot en moet gerepareerd

Het begrijpen van de functies van de verschillende onderdelen staat op de voorgrond. Je zou van de functies een soort blauwdruk kunnen maken. Een wetenschappelijke theorie of model kan deze functies beschrijven. Met een beetje verbeelding kan zo een theorie gezien worden als een blauwdruk van de machine, waarin de specifieke functies van de onderdelen beschreven zijn. Op deze manier moet een theorie inzicht geven in de werking van het mechanisme.

De functies van de onderdelen worden beschreven in een blauwdruk

Waarheid

Zoals we bij andere wereldhypotheses gezien hebben, heeft elk wereldhypothese zijn eigen waarheid, ook wel een waarheidscriterium genoemd. Bij het mechanisisme is iets waar als de functies die in een theorie beschreven zijn (de blauwdruk) overeenkomen met de echte werking van de machine. Er is een kleine kanttekening: volgens het mechanisisme kunnen we de werkelijkheid niet direct waarnemen. Onze waarneming (input) wordt ook verwerkt door ons brein. Deze verwerking kan onze waarneming vertroebelen. Dus we kunnen nooit zeker weten of onze theorieën daadwerkelijk overeenkomen met de werkelijkheid. Het is de taak van de wetenschap om de blauwdruk zo goed mogelijk te laten lijken op de echte werking van de machine.

Iets is waar als de blauwdruk zo goed mogelijk overeenkomt met het werkelijke mechanisme

Mechanisisme in de psychologie

Een voorbeeld van het mechanisme in de psychologie is de (neuro)cognitieve wetenschap. Hierin wordt de input verzorgd door de zintuigen, de hersenen doen de verwerking en de output is het uiterlijk gedrag. De onderdelen van de machine bevinden zich in de hersenen of zijn de hersenen. Elk onderdeel heeft een specifieke functie.

Het brein als een machine

Het idee is dat alle mentale of cognitieve processen (bijv.: aandacht, geheugen, intelligentie, emotieregulatie, etc.) terug te voeren zijn op functies van de hersenen.  Theorieën over mentale of cognitieve processen zijn als het ware de blauwdruk van de hersenen. In deze theorieën worden de specifieke functies uitgelegd van de hersenen. Soms wordt er een directe koppeling gemaakt met een hersengebied en soms ook niet. Over het algemeen wordt er wel aangenomen dat de hersenen verantwoordelijk zijn voor de functies die genoemd worden in deze theorieën.

Cognitieve processen als de functies van het brein

In therapie komt het mechanisisme ook terug. Bij een gedragsstoornis gaat men er impliciet van uit dat het natuurlijke mechanisme verstoord is. Er is een storing in het normaal functioneren van het gedrag, oftewel in het natuurlijke mechanisme. Klachten of symptomen zijn uiterlijke verschijningen van deze storing. Aan de hand van de klachten of symptomen kun je achterhalen wat er verstoord is. Als we weten welke stoornis iemand heeft (lees: wat er kapot is aan het mechanisme), weten we welke tools (lees: behandeling) we nodig hebben om de stoornis te verhelpen. Er is een 1 op 1 relatie tussen symptomen/klachten (het uiterlijk vertoon van de storing), de verstoring van het mechanisme en de behandeling (de tools): De verstoring in het mechanisme veroorzaakt specifieke klachten/symptomen, deze verstoring kan worden verholpen met een specifieke behandeling. Als de behandeling werkt, lossen de klachten ook op. Door deze 1 op 1 relatie tussen symptomen, verstoring en behandeling, hoef je zelfs als behandelaar niets te weten over de verstoring zelf. Als je de symptomen weet, weet je al welke tools effectief zijn om de verstoring op te lossen.

Therapeutische oefeningen of interventies worden regelmatig zelfs ‘tools’ genoemd. Therapeuten willen graag hun ‘toolbox vergroten’ in de hoop hun cliënten nog beter te kunnen helpen. Dat is in zichzelf een nobel streven. Alleen, door de focus op tools of interventies, zien we dat de therapeut zelf steeds minder belangrijk wordt en de interventies daarentegen steeds belangrijker. De therapeut is inwisselbaar, de oefeningen niet.

De oefeningen en interventies zijn belangrijker dan de therapeut

Dat de therapeut inwisselbaar is, zien we ook terug in effectstudies van specifieke therapieën. Er wordt een protocol gemaakt van oefeningen en interventies. Dit protocol wordt aan alle deelnemende cliënten gegeven en de therapeut wordt als variabele weg gerandomiseerd. Door dit te doen, wordt impliciet gezegd dat de specifieke oefeningen en interventies, de tools, het werkzame bestanddeel zijn van de therapie en niet de interactie met de therapeut zelf. Dit zijn allemaal hele logische aannames vanuit een mechanisch wereldbeeld.

In de effectstudies zien we ook de 1 op 1 relatie tussen klachten/symptomen en behandeling terug. De meeste effectstudies zijn met name geïnteresseerd voor welke symptomen een specifieke behandeling werkt. Er wordt dus alleen gekeken naar de relatie tussen symptomen en behandeling. De directe relatie met het verstoorde mechanisme is ertussenuit gehaald. Deze studies laten niet zien hoe de behandeling op het mechanisme werkt alleen óf het werkt. Daarentegen zie je veel minder studies die gaan over hoe een specifieke behandeling de verstoring precies oplost of herstelt. Als deze studies er zijn, dan zijn het vaak studies die geïnteresseerd zijn in hersengebieden waarvan de activatie is veranderd door de behandeling.

Dit laatste geeft nog geen antwoord op de vraag hoe de behandeling de verstoring in het brein (lees: mechanisme) heeft beïnvloed, alleen dát er iets in het mechanisme/brein is veranderd. Zowel effectstudies als studies naar hersenactivatie laten niet zien hoe of waarom precies iets is veranderd door een behandeling, alleen dát er iets is veranderd, hetzij hersenactiviteit, hetzij een score op een vragenlijst (bijv.: vragenlijst voor depressie). De hoe of waarom vraag richt zich op hoe specifieke processen beïnvloed worden door de therapie. In een later artikel (over monisme versus dualisme) komen we nog terug op de reden waarom studies binnen de cognitieve psychologie moeite hebben om deze hoe of waarom vragen te beantwoorden.

Niet alleen de therapeut is inwisselbaar, de cliënt ook. Er wordt verondersteld dat iedere cliënt met dezelfde stoornis met behulp van dezelfde behandeling (lees: tools) geholpen kan worden. Er is hierin geen verschil tussen mensen met dezelfde stoornis. Iedere cliënt is een mens en de natuurlijke machine (de hersenen) functioneert bij iedere mens nagenoeg hetzelfde, met hier en daar een enkele uitzondering (bijv.: ADHD, autisme, etc.). Als hetzelfde verstoord is, helpt dezelfde behandeling. Zo is het logisch dat niet de mens, maar de stoornis op de voorgrond komt te staan.

Past dit bij jou?

Al met al is onze GGZ betrekkelijk mechanisch ingeregeld en iedere groep heeft hier een aandeel in:

  • Onderzoek richt zich op de effectiviteit van ‘tools’, de therapeut is inwisselbaar.
  • Verzekeraars richten zich op efficiëntie, wat betekent: de cliënt moet zo snel mogelijk gerepareerd, terug naar de natuurlijke staat van de machine.
  • Cliënten willen graag weer normaal functioneren (lees: van hun klachten afkomen).
  • Therapeuten zijn gewend om meer en meer interventies te leren. Hoe meer soorten behandelingen een therapeut weet, hoe groter de toolbox van de therapeut, hoe beter de therapeut.

Ik zeg niet dat dit goed of fout is. Net zoals dat de wereldhypotheses uit de vorige artikelen niet fout zijn. Wat ik met dit artikel wil aangeven is dat bovengenoemde punten een logisch gevolg zijn van een mechanisch wereldbeeld. Het is, op het met moment van schrijven, de meest gangbare manier om naar gedrag te kijken. Het mooie aan de wereldhypotheses van Pepper, is dat je je wereldhypothese mag kiezen. Je kan kiezen wat bij je past. De vraag is, past dit bij jou?

Volgende week gaan verder met het contextualisme.

Ben je benieuwd hoe het anders kan? Dat laat ik je zien in de workshop over de Relational Frame Theory.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

Organisisme: het leven is een cyclus

Organisisme: het leven is een cyclus

Organisisme: het leven is een cyclus

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. Sommige wereldhypotheses zijn geschikt voor wetenschap en anderen niet. In de vorige blog hebben we gekeken naar de eerste wereldhypothese die geschikt is voor wetenschap: het vormisme. Deze week staan we stil bij de wereldhypothese die het organisisme heet. 

Organisisme

Het organisisme is een wereldhypothese die uitgaat van een cyclische beweging. Door deze cyclische beweging vormen afzonderlijke elementen steeds meer een geheel. Deze cyclische beweging gaat in fases.

Fases

In de eerste fase zijn de afzonderlijke elementen nog los van elkaar. Ze hebben geen verband of relatie.

In de tweede fase vormen de afzonderlijke elementen relaties. Sommige elementen gaan niet lekker samen. Dit worden conflicten genoemd. De conflicten komen naar de voorgrond in fase drie 

In de vierde fase worden de conflicten uitgewerkt. 

Als de conflicten uitgewerkt zijn is er in de vijfde fase een nieuw kloppend geheel. 

Dit nieuwe kloppende geheel kan weer worden verstoord door de komst van nieuwe elementen die voor conflict zorgen. Dan begint de cyclus weer opnieuw. 

Waarheid

Zoals eerder besproken heeft elk wereldhypothese een waarheidscriterium. In het geval van het organisisme is Iets waar als hetgeen men onderzoekt zich naar een coherent (kloppend) geheel beweegt, door bepaalde fases heen.

Organisisme in de psychologie

Een voorbeeld uit de psychologie is de groepsdynamica theorie van Tuckman (1965). Hierin beschrijft Tuckman hoe een groep een groep wordt. De fases van Tuckman komen niet helemaal een-op-een overeen met de fases van die Pepper beschrijft. Tuckman slaat voor het gemak soms een fase over. Toch zijn de organische roots goed terug te zien in Tuckman’s model. De eerste fase van Tuckman is het heet Forming, hierbij gaan de afzonderlijke individuen relaties aan. 

Sommige relaties lopen lekker, in anderen is er conflict. Tijdens de Storming fase komt het conflict boven tafel.

Na de storming fase komt de norming fase. Tijdens de norming fases worden de conflicten uitgewerkt.

Tijdens de laatste fase, de performing fase, opereert de groep als een coherent geheel zonder conflicterende relaties binnen de groep. De groep is nu één geheel.

Als er nieuwe groepsleden bijkomen dan begint de cyclus opnieuw bij de forming fase.

Dit is eigenlijk de enige theorie, die ik ken binnen de psychologie, die puur organistisch is. Andere theorieën die ook gebruik maken van fases zijn vaak op meerdere wereldhypotheses gebaseerd, o.a. het mechanisisme. Het is overigens niet heel handig om wereldhypotheses te mengen. Waarom dat is, kom ik later op terug. In de volgende blog zullen we eerst kijken naar het mechanisisme. Het mechanisisme is het meest gebruikt in de hedendaagse psychologie.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.
Tuckman, B. W. (1965). Developmental sequence in small groups. Psychological bulletin63(6), 384.

Vormisme: De DSM, door de vorm bepaald

Vormisme: De DSM, door de vorm bepaald

Vormisme: De DSM, door de vorm bepaald

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. Sommige wereldhypotheses zijn geschikt voor wetenschap en anderen niet. In de vorige blog hebben we gekeken naar de twee wereldhypotheses die ongeschikt zijn voor wetenschap. Deze week nemen de eerste wereldhypothese onder de loep die wel geschikt is voor wetenschap: het vormisme.

Vormisme

Bij de wereldhypothese die vormisme heet staat het idee centraal dat alles wat we ervaren bestaat uit verschillende vormen. Iedere vorm is uniek en toch hebben ze overeenkomsten en verschillen met elkaar. Zo is ieder boom uniek, maar iedere boom deelt bepaalde eigenschappen met andere bomen. Deze eigenschappen maken een boom een boom (bijvoorbeeld, een stam, bast en bladeren of naalden). Laten we eens kijken hoe het vormisme werkt aan de hand van een voorbeeld.

 

Unieke vormen en hun eigenschappen

Neem dit gele beertje hierboven. Deze beer kan gezien worden als een unieke vorm. We kunnen zeggen dat deze unieke vorm de volgende eigenschappen heeft: ‘ziet er uit als een beer’ en ‘geel’. Schematisch ziet dat er zo uit:

 

Laten we een aantal andere unieke vormen toevoegen aan onze unieke gele beer, namelijk: een blauwe beer en een geel vel papier. We hebben nu drie unieke vormen: een gele beer, een blauwe beer en een geel vel papier. De blauwe beer en de gele beer delen de eigenschap ‘ziet er uit als een beer’. De gele beer en het gele vel papier delen de eigenschap ‘geel’.

 

Categorieën

We kunnen nu categorieën maken. Dit doen we op basis van de eigenschappen die de unieke vormen met elkaar delen. Zo kunnen we bijvoorbeeld de volgende categorieën maken:

  • Ziet er uit als een beer
  • Geel

De gele beer en de blauwe beer maken onderdeel uit van de categorie ‘ziet er uit als een beer’. Het gele vel papier en de gele beer maken onderdeel uit van de categorie ‘geel’. De categorie wordt bepaald door de gedeelde eigenschappen.

Elke categorie kan ook weer een subcategorie hebben. Zo is bijvoorbeeld elke boom onder te verdelen in een soort boom (bijv.: eikenboom, esdoorn, etc.). Elk soort boom deelt specifieke eigenschappen met bomen uit zijn soort. Deze specifieke eigenschappen zijn niet terug te vinden zijn in andere soorten bomen. Een eikenboom heeft bijvoorbeeld een bepaalde vorm blad, die andere boomsoorten niet hebben. Zo is een eikenboom te onderscheiden van andere bomen, bijvoorbeeld een esdoorn

Samenvattend: eigenschappen maken deel uit van unieke vormen. Je kan categorieën maken op basis van eigenschappen. Unieke vormen kunnen deel uit maken van een categorie op basis van de gedeelde eigenschappen, eigen aan de categorie. Op deze manier kunnen we onderscheid maken tussen verschillende unieke vormen.

Waarheid

Zoals eerder besproken heeft elk wereldhypothese een waarheidscriterium. In het geval van het vormisme is iets waar als het overeenkomt. Iets behoort tot een bepaalde categorie als de eigenschappen van de unieke vormen overeenkomen met die van de categorie.

Vormisme in de psychologie

De Diagnostical Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), het boek waarin stoornissen gecategoriseerd zijn (APA, 2022), is bij uitstek een vormistische benadering van de psychologie. Binnen de DSM worden symptomen van gedragsstoornissen gecategoriseerd. De DSM is ontstaan door een behoefte aan consensus. Voor de introductie van de DSM was er een wirwar aan verschillende namen voor bepaalde gedragingen. Niemand wist wat er precies bedoeld werd met bijvoorbeeld ‘depressie’ en ieder had zijn eigen interpretatie. Zodoende was er behoefte aan consensus en dus is men gaan categoriseren aan de hand van uiterlijke symptomen die men kon onderscheiden. Op deze manier is men bij het ontstaan van de DSM uitgegaan van het vormisme, misschien niet eens bewust.

Specifiek zien we het vormisme terug bij de DSM in de categorisering van het gedrag op basis van eigenschappen, ook wel symptomen genaamd. Daarnaast zien we het terug in het idee dat deze uiterlijke symptomen (eigenschappen) iets waardevols zeggen over het unieke gedrag (unieke vorm). Ook zien we het vormisme terug in het waarheidscriterium. Vanuit de DSM is het waar dat iemand depressie heeft, wanneer het gedrag van deze persoon voldoet aan de uiterlijke symptomen (eigenschappen) die horen bij de categorie ‘depressie’.

Anders dan de DSM zien we het vormisme niet zoveel terug in de psychologie. Het is dan ook een betrekkelijk beperkte benadering wanneer je geïnteresseerd bent in wat complexere processen die invloed hebben op gedrag.

Volgende week kijken we naar het organisisme, wat een cyclische benadering heeft.

Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

Referenties
American Psychiatric Association. (2022). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed., text rev.). https://doi.org/10.1176/appi.books.9780890425787
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

God en intuïtie niet geschikt voor wetenschap

God en intuïtie niet geschikt voor wetenschap

God en intuïtie niet geschikt voor wetenschap

Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

In de vorige blogs hebben we gezien dat wat je als waar beschouwt o.a. afhankelijk is van je wereldbeeld (de lens waardoor je naar de wereld kijkt), ook wel wereldhypothese genoemd. In de laatste blog hebben we bekeken waaraan een wereldbeeld moet voldoen, wil het geschikt zijn voor wetenschap. Een wereldbeeld is geschikt als het wereldbeeld het toelaat dat een bewering van iemand kan worden bevestigd of ontkracht. Dit moet kunnen aan de hand van metingen en logica. Hoe dit eruit ziet, wil ik je laten zien aan de hand van twee wereldbeelden waarbij dit principe juist ontbreekt en dus niet geschikt zijn voor wetenschap: Animisme en Mysticisme.

Animisme

Animisme is het idee dat een geest, spirit of goddelijkheid verantwoordelijk is voor bepaalde fenomenen. Bijvoorbeeld dat Thor, de god van de donder er voor zorgt dat het gaat donderen. Er zijn veel varianten van animisme. Van dat elke boom en rivier zijn eigen god, of zijn eigen spirit, heeft, tot aan dat er één god is die alles bepaalt. En zo zijn er nog vele varianten hier tussen.

Al deze varianten gaan ervan uit dat er een goddelijkheid is, en dat dit verklaart waarom de wereld is zoals die is. Deze goddelijkheid is niet direct waar te nemen. En dat is op zichzelf nog geen probleem voor wetenschap. Er zijn wel meer wetenschappelijke stromingen die uitgaan van indirecte metingen, of zaken die niet direct waarneembaar zijn. Heel soms worden dergelijke zaken als pseudowetenschap bestempeld, maar over het algemeen is het geen beperking om het indirect waarneembare toch wetenschappelijk te benaderen. Dat de goddelijkheid alleen indirect waar te nemen is, is dus niet het hele verhaal waarom het animisme niet geschikt is voor wetenschap. Daarvoor moeten we ook naar het volgende kijken.

In de meeste culturen zijn er mensen die directer contact hebben met de goddelijkheid/-heden (priesters, imams, nonnen, e.d.) dan anderen (het gewone volk). Ik noem voor het gemak al deze mensen die contact hebben met de goddelijkheid ‘priesters’. Deze priesters kunnen het gewone volk vertellen waarom de goddelijkheid doet wat hij doet. Dus de goddelijkheid is niet direct waar te nemen, behalve door de priesters. De waarheid is dus alleen terug te voeren op wat deze priesters zeggen. Dit kan niet worden bevestigd of ontkracht door anderen, want de priesters hebben het alleenrecht op het contact met de goddelijkheid. Daarmee gaat alle waarheid via hen. Zo is de waarheid gecentreerd tot een kleine groep mensen, die niet in twijfel getrokken kan worden. De verhalen die ze vertellen zijn onmogelijk om te ontkrachten of te bevestigen. Het is deze combinatie die problematisch is voor wetenschap: de goddelijkheid is niet direct waar te nemen, behalve door een selecte groep, die we dienen te geloven op hun woord. Dat iets waar is omdat iemand het zegt, wordt ook wel dogmatisme genoemd. Animisme lijdt vaak tot dogmatische toestanden. Dat de dogmatische bewering van een priester niet te ontkrachten is, maakt dat het animisme niet geschikt is voor wetenschap.

    Mysticisme

    De mystieke ervaring vormt de basis van het mysticisme. De mystieke ervaring wordt ook wel beschreven als een ervaring waarbij je voelt dat je één bent met alles. Dit gevoel is zo krachtig dat dit als waar aan voelt. Er is geen andere waarheid meer dan dit. Dit krachtige gevoel wordt ook wel intuïtie of Liefde genoemd. De intuïtie of het gevoel van Liefde wordt het waarheidscriterium: iets is waar als je intuïtie of je gevoel aangeeft dat het waar is. Jouw gevoel is jouw waarheid. Waarheid is hier beperkt tot het individu en kan dus niet door anderen ontkracht of bevestigd worden door anderen. Zodoende is het niet geschikt voor wetenschap. Het heeft een hele persoonlijke kijk op waarheid waar er weinig ruimte is voor anderen. Als de mystieke ervaring van één persoon een leerschool of geloofsovertuiging wordt, kan het Mysticisme overgaan in Animisme en dogmatisme. 

    Animisme en mysticisme niet beter dan wetenschap

    Zowel animisme als mysticisme zijn niet fundamenteel meer of minder waar dan wereldbeelden die wel geschikt zijn voor wetenschap. Beiden zijn prima manieren om door het leven te gaan, mocht je daar de voorkeur aan geven. Dat ze niet geschikt zijn voor wetenschap, is omdat de waarheid niet deelbaar is met anderen: je kunt iemands bewering niet ontkrachten of bevestigen. In het geval van animisme is de waarheid in de handen van een selecte groep (de priesters) en in het geval van mysticisme is de waarheid in handen van het individu (je eigen intuïtie). Misschien komt de wetenschap tot zelfde conclusies als bepaalde mystieke of animistische stromingen. Dat is goed mogelijk, alleen dan komen ze daar vanuit een ander perspectief. Een perspectief wat wel de mogelijkheid biedt om beweringen te bevestigen en te ontkrachten. Of misschien komt er ooit een wereldhypothese dat het mystieke of het animisme met wetenschap kan verbinden. De wereldbeelden van Pepper staan niet vast, dus nieuwe mogelijkheden kunnen zich ontvouwen. Mocht dat gebeuren, dan moet er in ieder geval ruimte zijn om beweringen van anderen te ontkrachten en/of te bevestigen, op basis van een waarheid die voor iedereen toegankelijk is.

    Volgende week zullen we Pepper’s eerste wereldhypothese behandelen die wel geschikt is voor wetenschap: het vormisme.

    Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

    Referenties
    Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

    Noodzakelijk voor Wetenschap

    Noodzakelijk voor Wetenschap

    Noodzakelijk voor Wetenschap

    Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

    In de vorige blog hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je filosofie of je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Het is als een bril, die je niet af kan zetten, maar wel kan verwisselen met een andere bril. Ook wetenschappers dragen zo een bril en hebben een wereldbeeld. Wetenschapsfilosoof Pepper (1942) maakte onderscheid tussen zes verschillende globale wereldbeelden, die hij wereldhypotheses noemde. Elk met zijn eigen kijk op waarheid, ook wel bekend onder de term ‘waarheidscriterium’.

    Geschikt voor wetenschap

    Nu is niet elke wereldhypothese geschikt voor wetenschap, volgens Pepper. In deze blog wil ik je graag meer vertellen over waar een wereldbeeld of wereldhypothese aan moet voldoen als je het wil gebruiken als basis voor wetenschap. Kort gezegd: in wetenschap is het noodzakelijk dat ik een bewering van iemand kan bevestigen of ontkrachten. Als ik iets beweer, dan moet jij dat kunnen bevestigen of ontkrachten. Pepper noemt dit met een Engels woord: corroboration. Zo een bevestiging, of ontkrachten, van een bewering kan op twee manieren:

    1. Aan de hand van metingen
    2. Aan de hand van logica
    Metingen

    Ik zou bijvoorbeeld het kookpunt van water kunnen meten, met een thermometer. Ik zeg tegen jou, de lezer, ‘water kookt bij 100 graden Celsius’. Je bent er misschien niet van overtuigd en wil de meting zelf doen. Dat doe je en je ziet dat de thermometer inderdaad 100 graden aan wijst als het water kookt. Met jouw meting bevestig je mijn bewering. Een bevestiging van een bewering op basis van een meeting noemt Pepper: corroboration of data.

     

    Logica

    Nu kan je ook iets bevestigen aan de hand van logica. Neem bijvoorbeeld een stoel, die wordt gemaakt door een fabrikant, genaamd Putjefrats. Deze fabrikant, Putjefrats, staat bekend om zijn stevige stoelen, Putjefrats heeft een keurmerk en wordt regelmatig gecontroleerd door een externe partij op de stevigheid van zijn stoelen. Nu heb ik zo een stoel gekocht van Putjefrats en ik zeg tegen jou: ‘Dit is een stevige stoel, ga er maar op zitten, hij is van Putjefrats!’. Je vertrouwt het toch niet helemaal en vraagt aan mij, ‘Hoezo is dit een stevige stoel, alleen omdat hij van Putjefrats is?’. Dan zeg ik, ‘Nou, Putjefrats staat bekend om zijn stevige stoelen, ze hebben een keurmerk en worden regelmatig gecontroleerd.’ ‘Oh, als dat zo is’, zeg je, ‘dan is het zeer waarschijnlijk dat dit een stevige stoel is.’ Zo bevestig je mijn bewering op basis van de logische samenhang van verschillende data. Een bevestiging op basis van logica, noemt Pepper in het Engels: corroboration of danda.

    Binnen een wereldhypothese moeten beiden mogelijkheden van bevestigen of ontkrachten mogelijk zijn: zowel op basis van logica als op basis van data. Twee van Peppers wereldhypotheses voldoen hier niet aan en vier wel. In de volgende blog gaan we kijken naar de twee wereldbeelden die ongeschikt zijn voor wetenschap: Animisme en Mysticisme.

    Wereldhypotheses zelf zijn niet te bevestigen

    Een wereldhypothese is zelf overigens niet te ontkrachten of te bevestigen als waar. Iets is waar binnen een bepaalde wereldhypothese of vanuit een bepaald wereldbeeld. Waarheid bestaat niet los van een wereldhypothese, zoals te lezen is in de vorige blog. Een wereldhypothese proberen te bevestigen of ontkrachten is als het opeten van je eigen mond: het gaat niet. De ene wereldhypothese kan dus niet méér of minder waar zijn dan de ander. Dit geldt ook voor wereldhypotheses die niet geschikt zijn voor wetenschap.

    Volgende keer dus voorbeelden van wereldhypotheses die niet geschikt zijn voor wetenschap.

    Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

    Referenties
    Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.

    Wetenschap, bewijs en waarheid door verschillende brillen

    Wetenschap, bewijs en waarheid door verschillende brillen

    Wetenschap, bewijs en waarheid door verschillende brillen

    Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. RFT is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.

    We beginnen deze serie over RFT met een reeks blogs over de wetenschapsfilosofie. De komende artikelen zijn gebaseerd op het boek van wetenschapsfilosoof S.C. Pepper ‘World Hypotheses: A study in evidence‘ uit 1942.

     

    Wetenschap en waarheid

    Je ziet wel eens koppen van nieuwsberichten voorbij komen als ‘Wetenschap wijst uit dat…’ of ‘Wetenschap bewijst….’ In onze samenleving zien we wetenschap doorgaans als een bezigheid die de waarheid kan achterhalen. Bijv., wat waar is over hoe onze wereld werkt en hoe wij werken. Er is één waarheid, die ligt buiten ons en moeten we leren kennen. En als we die waarheid kennen, dan weten we het zeker. Dan weten we wat we moeten doen, welke keuzes we moeten maken, hoe de wereld werkt, wat echt zo is en wat niet echt zo is.

    Evidence-based medicine (EBM) is een populair begrip in de psychologie. EBM is therapie waarvan er bewijs is dat het effectief is. Alleen wanneer beschouwen we iets als effectief? Hoe komen we tot evidence, tot bewijs? En wat ligt er ten grondslag aan dit bewijs? Wanneer is iets waar? Voor deze vragenstukken kijken we naar wetenschapsfilosoof S.C. Pepper, die in 1942 World Hypotheses: A Study in Evidence schreef.

    Hierin schreef hij dat wat bewijs genoemd wordt en wat gezien wordt als waarheid afhankelijk is van je wereldbeeld. Zo een wereldbeeld is een perspectief vanuit waar je naar het leven kijkt. Je kan vergelijken met een bril. Als je een rode bril op zet, zie je de wereld rood. Als je een blauwe bril op zet zie je de wereld blauw.

    Kan ik niet zonder bril?

    Nu denk je misschien ‘nou, dan zet ik toch geen bril op, dan zie ik de wereld zoals die is’. Maar dat is niet mogelijk. Je kan niet zonder wereldbeeld, ook een wetenschapper niet. Een wetenschapper is geen onbeschreven blad als hij begint met zijn onderzoek. Hij komt niet uit een ei gekropen en begint met vragen te stellen en onderzoek te doen.

     

    Ook een wetenschapper groeit op en ontwikkelt zich in een gemeenschap die hem een bril mee geeft. Misschien wisselt hij later nog van bril, maar hij zal nooit zonder bril naar de wereld kunnen kijken. Zijn bril bepaalt welke onderzoeksvragen relevant zijn en welke niet, hoe hij het onderzoek op zet, welke factoren hij belangrijk vindt om mee te nemen en uiteindelijk ook wat hij als waar of als bewijs beschouwt voor zijn onderzoeksvraag. In toekomstige blogs zullen we zien dat deze wereldbeelden ook invloed hebben op hoe we naar therapie kijken en wat we verwachten van therapie, therapeuten en onderzoek naar therapie.

    Wereldhypotheses

    Pepper omschrijft 6 verschillende globale wereldbeelden, 6 globale brillen, die noemt hij wereldhypotheses (World Hypotheses). Je kan deze wereldhypotheses zien als globale pre-analytische aannames of hypotheses. Dat zijn aannames die men doet voordat men een onderzoek of analyse doet. Je kunt deze aannames niet zelf onderzoeken, ze gaan immers vooraf aan onderzoek. Deze pre-analytische aannames of wereldhypotheses gaan over hoe de wereld eruit ziet of hoe de wereld werkt (bijv.: de wereld werkt als een machine). Dat klinkt misschien nog een beetje abstract, maar alle 6 de wereldhypotheses komen nog terug in toekomstige blogs. Dan wordt het wellicht wat tastbaarder en concreter.

    Waarheid is afhankelijk van je wereldbeeld of wereldhypothese

    Volgens Pepper heeft elke wereldhypothese zijn eigen kijk op waarheid. Elke wereldhypothese heeft zijn eigen criterium om te bepalen wanneer iets waar is, zo zegt hij. Deze criteria van de wereldhypotheses noemt hij het waarheidscriterium. Er zijn volgens hem dus meerdere waarheden (waarheidscriteria) en die hangen samen met een wereldbeeld of wereldhypothese. Wat we als bewijs zien is mede afhankelijk van de wereldhypothese die we aanhangen. Hoe dat eruitziet zullen we terug zien wanneer we de specifieke wereldhypotheses behandelen.

    Samenvattend: Wetenschap kan beoefend worden vanuit verschillende wereldbeelden. Pepper onderscheidt 6 globale wereldbeelden, die Pepper wereldhypotheses noemt. Elke wereldhypothese heeft zijn eigen waarheid of waarheidscriterium. Wat je als bewijs beschouwt is dus afhankelijk van de bril die je op hebt of welke wereldhypothese je aanhangt.

    Sommige wereldhypotheses zijn geschikt voor wetenschap andere niet. Hoe dat zit leg ik je uit in de volgende blog.

    Vond je dit artikel waardevol? Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Daarom kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.

    Referenties
    Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.