Mechanisisme: Het brein als machinekamer
Mechanisisme: Het brein als machinekamer
Deze blog is onderdeel van de reeks ‘het RFT-woordenboek‘. RFT staat voor Relational Frame Theory. Dat is een geweldige theorie over hoe taal en ons gedrag samenhangen. RFT kan voor nieuwkomers wat uitdagend zijn om in te komen. Het heeft veel woorden die haast wel een vreemde taal lijken. Daarom zijn deze blogs er, als een soort woordenboek voor RFT. De dikgedrukte woorden in de tekst vind je terug in het woordenboek.
In de vorige blogs hebben we gezien dat waarheid en bewijs afhankelijk zijn van hoe je naar het leven kijkt: je wereldbeeld. We hebben gesteld dat je niet zonder wereldbeeld naar het leven kan kijken. Een algemeen wereldbeeld wordt door wetenschapsfilosoof Pepper (1942) ook wel een wereldhypothese genoemd. In de vorige blogs hebben we al een aantal van zijn wereldhypotheses behandeld. Deze week is het de beurt aan de wereldhypothese die het mechanisisme genoemd wordt.
De wereld als een machine
De wereldhypothese die het mechanisisme (of soms het mechanisme) wordt genoemd, gaat ervan uit dat alles in de wereld gezien kan worden als een machine (Pepper, 1945). De machine verwerkt de input tot een output. Zodoende heeft een machine 1) een input, 2) een verwerking en 3) een output.
De verwerking van de machine bestaat uit verschillende onderdelen. Deze onderdelen hebben een fysieke locatie. De onderdelen zijn dus tastbare dingen.
Losse onderdelen
Elk onderdeel brengt een ander onderdeel in beweging, één voor één. Dit is 1 op 1 relatie: 1 onderdeel veroorzaakt een beweging in 1 ander onderdeel, wat weer een beweging in 1 onderdeel veroorzaakt, etc. Dit wordt ook wel lineaire causaliteit genoemd (oorzaak-gevolg in een rechte lijn). Vanuit het mechanisisme is men geïnteresseerd in welke functie elk onderdeel heeft: hoe zet een onderdeel het volgende onderdeel in beweging. Oftewel, wat is het nut van dat ene onderdeel voor de werking van de machine. Door de functie van elk onderdeel te onderzoeken kan men de werking van de machine begrijpen.
Elk onderdeel zet een ander onderdeel in beweging. Elk onderdeel heeft een functie.
De machine herstellen
Waarom is het belangrijk om de werking van de machine te begrijpen? Vanuit deze wereldhypothese heeft alles in het leven een werking, een mechanisme. De natuurlijke staat van het leven is dat het mechanisme naar behoren functioneert. Als het mechanisme niet functioneert, dan moet het hersteld worden, naar zijn natuurlijke staat, zodat het weer werkt. Met andere woorden, het mechanisme moet gerepareerd worden. Om het mechanisme goed te kunnen repareren, moet men zo goed mogelijk weten hoe de machine werkt en wat de functies zijn van elk onderdeel.
De machine is kapot en moet gerepareerd
Het begrijpen van de functies van de verschillende onderdelen staat op de voorgrond. Je zou van de functies een soort blauwdruk kunnen maken. Een wetenschappelijke theorie of model kan deze functies beschrijven. Met een beetje verbeelding kan zo een theorie gezien worden als een blauwdruk van de machine, waarin de specifieke functies van de onderdelen beschreven zijn. Op deze manier moet een theorie inzicht geven in de werking van het mechanisme.
De functies van de onderdelen worden beschreven in een blauwdruk
Waarheid
Zoals we bij andere wereldhypotheses gezien hebben, heeft elk wereldhypothese zijn eigen waarheid, ook wel een waarheidscriterium genoemd. Bij het mechanisisme is iets waar als de functies die in een theorie beschreven zijn (de blauwdruk) overeenkomen met de echte werking van de machine. Er is een kleine kanttekening: volgens het mechanisisme kunnen we de werkelijkheid niet direct waarnemen. Onze waarneming (input) wordt ook verwerkt door ons brein. Deze verwerking kan onze waarneming vertroebelen. Dus we kunnen nooit zeker weten of onze theorieën daadwerkelijk overeenkomen met de werkelijkheid. Het is de taak van de wetenschap om de blauwdruk zo goed mogelijk te laten lijken op de echte werking van de machine.
Iets is waar als de blauwdruk zo goed mogelijk overeenkomt met het werkelijke mechanisme
Mechanisisme in de psychologie
Een voorbeeld van het mechanisme in de psychologie is de (neuro)cognitieve wetenschap. Hierin wordt de input verzorgd door de zintuigen, de hersenen doen de verwerking en de output is het uiterlijk gedrag. De onderdelen van de machine bevinden zich in de hersenen of zijn de hersenen. Elk onderdeel heeft een specifieke functie.
Het brein als een machine
Het idee is dat alle mentale of cognitieve processen (bijv.: aandacht, geheugen, intelligentie, emotieregulatie, etc.) terug te voeren zijn op functies van de hersenen. Theorieën over mentale of cognitieve processen zijn als het ware de blauwdruk van de hersenen. In deze theorieën worden de specifieke functies uitgelegd van de hersenen. Soms wordt er een directe koppeling gemaakt met een hersengebied en soms ook niet. Over het algemeen wordt er wel aangenomen dat de hersenen verantwoordelijk zijn voor de functies die genoemd worden in deze theorieën.
Cognitieve processen als de functies van het brein
In therapie komt het mechanisisme ook terug. Bij een gedragsstoornis gaat men er impliciet van uit dat het natuurlijke mechanisme verstoord is. Er is een storing in het normaal functioneren van het gedrag, oftewel in het natuurlijke mechanisme. Klachten of symptomen zijn uiterlijke verschijningen van deze storing. Aan de hand van de klachten of symptomen kun je achterhalen wat er verstoord is. Als we weten welke stoornis iemand heeft (lees: wat er kapot is aan het mechanisme), weten we welke tools (lees: behandeling) we nodig hebben om de stoornis te verhelpen. Er is een 1 op 1 relatie tussen symptomen/klachten (het uiterlijk vertoon van de storing), de verstoring van het mechanisme en de behandeling (de tools): De verstoring in het mechanisme veroorzaakt specifieke klachten/symptomen, deze verstoring kan worden verholpen met een specifieke behandeling. Als de behandeling werkt, lossen de klachten ook op. Door deze 1 op 1 relatie tussen symptomen, verstoring en behandeling, hoef je zelfs als behandelaar niets te weten over de verstoring zelf. Als je de symptomen weet, weet je al welke tools effectief zijn om de verstoring op te lossen.
Therapeutische oefeningen of interventies worden regelmatig zelfs ‘tools’ genoemd. Therapeuten willen graag hun ‘toolbox vergroten’ in de hoop hun cliënten nog beter te kunnen helpen. Dat is in zichzelf een nobel streven. Alleen, door de focus op tools of interventies, zien we dat de therapeut zelf steeds minder belangrijk wordt en de interventies daarentegen steeds belangrijker. De therapeut is inwisselbaar, de oefeningen niet.
De oefeningen en interventies zijn belangrijker dan de therapeut
Dat de therapeut inwisselbaar is, zien we ook terug in effectstudies van specifieke therapieën. Er wordt een protocol gemaakt van oefeningen en interventies. Dit protocol wordt aan alle deelnemende cliënten gegeven en de therapeut wordt als variabele weg gerandomiseerd. Door dit te doen, wordt impliciet gezegd dat de specifieke oefeningen en interventies, de tools, het werkzame bestanddeel zijn van de therapie en niet de interactie met de therapeut zelf. Dit zijn allemaal hele logische aannames vanuit een mechanisch wereldbeeld.
In de effectstudies zien we ook de 1 op 1 relatie tussen klachten/symptomen en behandeling terug. De meeste effectstudies zijn met name geïnteresseerd voor welke symptomen een specifieke behandeling werkt. Er wordt dus alleen gekeken naar de relatie tussen symptomen en behandeling. De directe relatie met het verstoorde mechanisme is ertussenuit gehaald. Deze studies laten niet zien hoe de behandeling op het mechanisme werkt alleen óf het werkt. Daarentegen zie je veel minder studies die gaan over hoe een specifieke behandeling de verstoring precies oplost of herstelt. Als deze studies er zijn, dan zijn het vaak studies die geïnteresseerd zijn in hersengebieden waarvan de activatie is veranderd door de behandeling.
Dit laatste geeft nog geen antwoord op de vraag hoe de behandeling de verstoring in het brein (lees: mechanisme) heeft beïnvloed, alleen dát er iets in het mechanisme/brein is veranderd. Zowel effectstudies als studies naar hersenactivatie laten niet zien hoe of waarom precies iets is veranderd door een behandeling, alleen dát er iets is veranderd, hetzij hersenactiviteit, hetzij een score op een vragenlijst (bijv.: vragenlijst voor depressie). De hoe of waarom vraag richt zich op hoe specifieke processen beïnvloed worden door de therapie. In een later artikel (over monisme versus dualisme) komen we nog terug op de reden waarom studies binnen de cognitieve psychologie moeite hebben om deze hoe of waarom vragen te beantwoorden.
Niet alleen de therapeut is inwisselbaar, de cliënt ook. Er wordt verondersteld dat iedere cliënt met dezelfde stoornis met behulp van dezelfde behandeling (lees: tools) geholpen kan worden. Er is hierin geen verschil tussen mensen met dezelfde stoornis. Iedere cliënt is een mens en de natuurlijke machine (de hersenen) functioneert bij iedere mens nagenoeg hetzelfde, met hier en daar een enkele uitzondering (bijv.: ADHD, autisme, etc.). Als hetzelfde verstoord is, helpt dezelfde behandeling. Zo is het logisch dat niet de mens, maar de stoornis op de voorgrond komt te staan.
Past dit bij jou?
Al met al is onze GGZ betrekkelijk mechanisch ingeregeld en iedere groep heeft hier een aandeel in:
- Onderzoek richt zich op de effectiviteit van ‘tools’, de therapeut is inwisselbaar.
- Verzekeraars richten zich op efficiëntie, wat betekent: de cliënt moet zo snel mogelijk gerepareerd, terug naar de natuurlijke staat van de machine.
- Cliënten willen graag weer normaal functioneren (lees: van hun klachten afkomen).
- Therapeuten zijn gewend om meer en meer interventies te leren. Hoe meer soorten behandelingen een therapeut weet, hoe groter de toolbox van de therapeut, hoe beter de therapeut.
Ik zeg niet dat dit goed of fout is. Net zoals dat de wereldhypotheses uit de vorige artikelen niet fout zijn. Wat ik met dit artikel wil aangeven is dat bovengenoemde punten een logisch gevolg zijn van een mechanisch wereldbeeld. Het is, op het met moment van schrijven, de meest gangbare manier om naar gedrag te kijken. Het mooie aan de wereldhypotheses van Pepper, is dat je je wereldhypothese mag kiezen. Je kan kiezen wat bij je past. De vraag is, past dit bij jou?
Volgende week gaan verder met het contextualisme.
Ben je benieuwd hoe het anders kan? Dat laat ik je zien in de workshop over de Relational Frame Theory.
Ik vind het belangrijk dat deze kennis vrij toegankelijk is. Vond je dit artikel waardevol? Dan kun je me steunen met een vrijwillige bijdrage, klik hier voor meer.
Referenties
Pepper, S. C. (1942). World hypotheses: A study in evidence (Vol. 31). Univ of California Press.